Monteverdi’s ‘L’Orfeo’ uit 1607 geldt als de eerste volwaardige opera uit de muziekgeschiedenis. ‘L’Orfeo’ is echter niet zomaar uit het niets ontstaan: in het Italië van de late renaissance bestond al een lange traditie waarbij poëzie en muziek gecombineerd werden en toneelstukken van zang en instrumentale muziek voorzien werden. Wat Monteverdi’s creatie uniek maakt, is dat het volledige verhaal, zonder onderbreking, op muziek staat. In een complete uitvoering van Monteverdi’s oeuvre, door het ensemble La Venexiana, kan ‘L’Orfeo’ dan ook niet ontbreken. Platenlabel Glossa’s nieuwe uitgave is, zoals gewoonlijk, uitstekend vorm gegeven. Deze dubbel-cd werd ook voorzien van een stevig gestoffeerd begeleidend boekje, waarin dieper wordt ingegaan op zowat elk aspect van de uitvoeringspraktijk die deze interpretatie vorm gaf.

Waar bij latere opera’s de nadruk meer op de muziek komt te liggen, is ‘L’Orfeo’ nog ontegenzeggelijk een werk waar de poëzie centraal staat. De muziek dient dan ook om de tekst te illustreren en dat hoort men in de eerste plaats bij de zangers, die grote moeite doen om hun woorden zo levensecht mogelijk voor te dragen. Die nadruk op articulatie resulteert in uitvoeringen die een natuurlijk spreekritme bezitten maar af en toe wat melodieuze sappigheid missen.

Emanuela Galli acteert overtuigend in de rol van Euridice (en in de allegorische rol van ‘Musica’ in de introductie) maar haar stem kleurt wat scherp op bepaalde momenten. Dat stoort minder in recitatieven en verhalende passages maar breekt het lyrische van haar uitvoering een beetje. Op dat gebied doet Mirko Guadagnini als Orfeo het beter want hij zingt zowel zijn reciterende passages als zijn aria’s met vlotheid en nuance. Zijn aria ‘Possente Spirto e formidabil Nume’ in de derde akte, waarmee hij Charon ervan overtuigt hem over te zetten naar de onderwereld, is terecht een ontroerend rustpunt in deze opera.

De heersers van die onderwereld maken in de vierde akte hun opwachting. Proserpina wordt vertolkt door sopraan Cristina Calzolari, die met haar heldere maar wendbare stem een expressieve lezing neerzet, die gelukkig geen spoortje hardheid in zich draagt. Matteo Bellotto draagt met zijn diepe stem een natuurlijke autoriteit toe aan de rol van Pluto.

Het personage van de ‘Hoop’ (Josè Lo Monaco) verwelkomt Orfeo in de onderwereld en doet dat op een declamerende manier die erg verstaanbaar is maar niet erg lyrisch overkomt. Dan kan echter opzettelijk zijn want vanaf de derde akte speelt het verhaal zich in de onderwereld af en veranderen instrumentatie en decor grondig. Zo maken cornetti en trombones in de onderwereld hun opwachting, net als het Regale bij de continuo-instrumenten. Net als de ‘Hoop’, wordt ook Charon (Salvo Vitale) begeleid door de snijdende tonen van het Regale en dat maakt een ijzingwekkende indruk waar Vitale’s dreigende basstem perfect bij past.

Improviseren wordt in deze uitvoering weinig gedaan, noch bij de solisten, noch bij de instrumentalisten maar dat wil niet zeggen dat de instrumentale ritornelli niet met pit uitgevoerd worden. Het ritornello waarmee de tweede akte opent, bezit een energieke, onregelmatige ritmiek, terwijl het aanstekelijke koor ‘Lasciate i Monti’ even toegankelijk als een volksliedje klinkt.

‘L’Orfeo’ vraagt om een groot instrumentaal ensemble, dat hier door twee fluiten, twee cornetti, vijf trompetten, vijf trombones, violen en een hele sectie continuo-instrumenten ingevuld wordt. Zo wordt de bas bij La Venexiana versterkt door harp, klavecimbel, orgel, regale, twee chittaroni en contrabas. Dat gehele ensemble wordt echter maar spaarzaam gebruikt: zelfs de ‘Toccata’ waarmee de opera opent, gebruikt niet de voltallige groep instrumenten.

Die ‘Toccata’ komt trouwens nogal karig over, meer als een ruwe fanfare. Dat is natuurlijk ook de functie van dit muziekstuk, dat gebaseerd is op de fanfare waarmee de hertog van Mantua zijn komst aankondigde, maar op plaat komt zo een interpretatie minder muzikaal en meer als een geluidseffect over. De reden is dat er bewust voor gekozen werd om heel wat instrumenten, zoals de blokfluiten uit de eerste twee aktes en de cornetti en trombones die Monteverdi met de onderwereld associeert, weg te laten uit deze ‘Toccata’. Het resultaat wordt gedomineerd door de trompetten en is dus meer een uiting van hertogelijke militaire en politieke kracht dan een zuiver muzikale ouverture. De ‘Toccata’ typeert echter wel perfect deze interpretatie, die met de grootst mogelijke zorg voor authenticiteit gemaakt werd. Het resultaat is een opera waar tekst centraal staat en waar de zang dus af en toe was karig overkomt maar die naadloos aansluit bij wat een gecultiveerd publiek uit de vroege zeventiende eeuw zou verwacht hebben.

Meer over Claudio Monteverdi


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.