In 2011 trok de Franse tuba-, serpent- en basgitaarspeler Michel Godard zich terug in de abdij van Noirlac met vijf andere muzikanten: een jazztrio met naast Godard bassist Steve Swallow (bekend voor zijn typerende, zangerige en sloffende klank) en saxofonist Gavino Murgia (die ook met brommende keelzang te horen was) en een driemanschap van de klassieke muziek, bestaande uit zangeres Guillemette Laurens, violiste Fanny Paccoud en theorbespeler Bruno Helstroffer.
Het resultaat is ‘Monteverdi’ waarop een repertoire te horen is van arrangementen van stukken van de Italiaanse componist (o.a. uit ‘l’Incoronazione di Poppea’) en composities van Godard en Swallow. Het zegt veel over de kwaliteiten van de individuele musici en nog meer over die van bandleider Godard dat de cd geen ratjetoe geworden is. De ondertitel is hoegenaamd niet overdreven. Gracieus en met een heerlijk licht klankbeeld toveren de zes muzikanten in verschillende combinaties beeldschone muziek tevoorschijn: melancholisch, ontroerend, sierlijk ronddraaiend, nu eens beweeglijk, dan weer quasi versteend.
Naast het subtiele spel van alle muzikanten valt vooral op dat het album een fraai geheel vormt, waarbij de arrangementen van de Monteverdistukken niet vloeken of zwaar contrasteren met de nieuwe composities. Beiden hanteren vaak dezelfde strategieën, zoals het doorwerken op een herhaald harmonisch schema of een ostinaat, wat niet alleen ruimte laat voor, maar ook echt aanzet tot improviseren.
Voor de originele stukken van Monteverdi blijven Godard en de zijnen dicht bij het origineel. In het duet ‘Pur Ti Miro’ wordt de partij van de contratenor overgenomen door de viool en in het madrigaal ‘Zefiro Torna’ wordt het hele systeem van tegenstemmen, vraag- en antwoordformules en aanvullingen gerespecteerd. Hier wordt trouwens duidelijk dat Monteverdi geen zware behandeling vraagt om te swingen. De lichtjes hoekige ritmiek in de bas en de akkoorden van de theorbe geven de muziek een stuwing mee die jazzy en klassiek tegelijk is. Mede hierdoor kan Godard schaamteloos op serpent over de barokmuziek heen improviseren zonder de jazz of de klassieke traditie onrecht aan te doen.
De finesse van de “oude” muziek schemert ook door in de nieuwe composities, zoals in Godards ‘Soyeusement’ dat drijft op een ostinaat en een ingenieuze vervlechting van arrangement en improvisaties laat horen. Theorbe, serpent en sopraansax krijgen allemaal de kans vrij te bewegen, maar glijden even spontaan in vooraf bepaalde melodieën.
De organische eenheid van het album wordt verder benadrukt door muzikale verbanden tussen elkaar opvolgende tracks. Godards ‘Prelude in F’ voor vioolsolo en het daaropvolgende dromerig weemoedige ‘Roma’ vertonen een harmonische verwantschap. Een zelfde eenheid, versterkt door de driedelige maatsoort, is ook te horen tussen Monteverdi’s betoverend mooie ‘Si Dolce è il Tormento’ en Swallows statig en gestileerde wals ‘Doppo il Tormento’.
Heel anders, maar even overtuigend is de verwantschap tussen het ontroerende, recitatiefachtige ‘Pianto Della Madonna’ en het daaropvolgende ‘Doppo il Lamento’ dat met de repetitieve, roterende melodieën even open klinkt. Murgia benut hier even de ruimte om solerend even stevig door te trekken, maar waakt er wel over de sfeer van het stuk en de cd niet te verbrijzelen.
Het moet echter niet altijd even doordacht zijn, zoals Swallow en Godard laten horen in ‘Les Effets de Manches’. Hier is de virtuoze, gedetailleerde articulatie van Swallow een feest op zich, zoals elders de zuivere emotie van de muziek haar werk kan doen. ‘Monteverdi’ is dan ook een album dat het hart en het verstand aanspreekt en bezighoudt en dat werelden verbindt zonder muzikale richting te verliezen.