Soms moet een mens gewoon heel praktisch denken, zoals componiste en stemkunstenares Meredith Monk, toen ze gevraagd werd muziek te schrijven voor een torengebouw in California. De trappenstructuur in het gebouw had de vorm van een dubbele helix (bekend uit visualisatie van een DNA-structuur), waardoor de muzikanten verspreid op de trappen konden spelen, op voorwaarde dat er alleen gebruik gemaakt werd van kleine, vlot transporteerbare instrumenten. Om die reden is de muziek van ‘Songs of Ascension’ geschreven voor zangers, een handvol strijkers, percussie, basklarinet of altsax, shruti boxen (pomporgel-achtige doosjes) en mondorgel.
Daarmee is meteen het grootste “probleem” van het werk opgelost, want naar goede gewoonte hanteert Monk ook hier weer een heel toegankelijke muziektaal: herkenbaar, vaak consonante en oorvriendelijk. Misschien iets te vriendelijk, want meer dan eens schuift de muziek vlot binnen, maar even vlot weer buiten.
De ‘Songs of Ascension’ bestaan uit 21 stukken die maximaal een kleine tien en minimaal anderhalve minuut duren. Hier stelt zich meteen een eerste probleem. Monk kiest immers voor een repetitieve, soms minimalistische benadering die doorgaans beter gebaat is bij een langere tijdspanne. Hier krijgt de muziek echter amper tijd om in te werken, waardoor de stukjes stoppen voor ze echt begonnen zijn. Op deze manier klinkt de hele cyclus fragmentarisch. De terugkerende ideeën als de ostinaten in de verschillende ‘Variations’ (die door de korte melodieën en het stapelen ervan soms aan Arvo Pärt doen denken), de gezongen vogelroepen in de ‘Mapping’ delen en de semi-dissonante akkoorden in de ‘Cluster’ stukken staan te verspreid om voor een noemenswaardige rode draad te zorgen.
Wanneer ze af en toe dan nog eens erg dun en voorspelbaar melodisch materiaal gebruikt (zoals de risicoloze melodie van ‘Vow’) zakt de pudding snel in. Dat het ook interessanter kan, is te horen in ‘Summer Variation’ waar de patronen met een lichte wijziging herhaald worden of in ‘Burn’ waar de wolken van zangstemmen doen denken aan Ligeti’s ‘Lux Aeterna’. In beide gevallen stokt de ontwikkeling echter snel en is er niet meer te horen dan het interessante basismateriaal of een klein procedé.
Als Monk er in slaagt ook dit euvel te overwinnen, komt haar muziek inhoudelijk het sterkst naar voor. De geïsoleerde stemklanken van ‘Cloud Code’ voelen, in tegenstelling tot wat de titel aangeeft, eerder aan als ijskristallen, omgeven door ijskoude strijkers en shurti boxen. Door de stemmen dichter op elkaar te laten schuiven, krijgt het werk een eigen dynamiek en verhaal, wat ook terug te horen is in ‘Respite’, een van de weinige composities van ‘Songs of Ascension’ waarin Monk een op- én een afbouw realiseert.
Veruit het meest en vooral het duidelijkst uitgewerkt is het afsluitende ‘Ascent’, meteen het langste stuk van de cd. Met meer dan zeventig zangers en strijkkwartet is het ook het grootst klinkende deel. Ook hier gebruikt Monk een herhaald basisgegeven, maar het variëren van het vertrekpunt, het werken in meerdere lagen en het laten “ontsporen” van de harmonie maakt het muzikaal het meest “actieve” stuk. Wie zijn muziek graag echt spannend heeft, zal echter ook hier wat op zijn honger blijven zitten. ‘Songs of Ascension’ is dan ook vooral een cd voor sonore estheten.