Wie de beide pianoconcerti van Maurice Ravel beluistert, kan zich er moeilijk over verbazen dat ze kort na elkaar tot stand kwamen. Allebei hebben ze de typische jazzy toets die vooral met de muziek van George Gershwin vereenzelvigd wordt. Subtiel is die vermenging niet (noch bij Ravel, noch bij Gershwin), maar beide componisten slaagden er even goed in om lyriek en swing hand in hand te laten gaan. In Ravels pianoconcerto voor de linkerhand (geschreven voor Paul Wittgenstein, die in de eerste Wereldoorlog zijn rechterarm verloor, waardoor het concerto eigenlijk een rechtstreekse aanklacht jegens de oorlog is) mengt de Fransman daar eveneens een grote portie bravoure doorheen. Het is opvallend hoe solist Pierre-Laurent Aimard, die eerder reeds Olivier Messiaen en Johann Sebastian Bach met succes opnam bij Deutsche Grammophon, die plechtstatigheid in de verf heeft willen zetten. Zowel in orkest als in het klavier krijgt Ravels eerste pianoconcerto daardoor iets statisch. Op die manier wordt het werk dramatischer dan anders, maar de uitvoering doet een beetje afbreuk aan de humor en de verfijnde orkestrator die Ravel zonder twijfel was.

Beter is het concerto in G Major, dat door Boulez en Aimard wél stukken meer geraffineerd wordt aangepakt. De mooie solo's in het orkest en de befaamde regendruppeltjes in het tweede deel komen er haast perfect uit en Boulez laat zijn orkest schitterend gedijen op de temperamentvolle uitvoering van Aimard. Laatstgenoemde voelt zich vrijer in de meer melancholische passages van dit werk en doet geen geforceerde omhaalbewegingen om toch maar de mopjes uit zijn piano te schudden, wat in het concerto voor de linkerhand helaas al eens durft voorkomen. Door het gebruik van twee handen klinkt het concerto in G ook gewoon rijker en staat het louter virtuoze veel minder op het voorplan.

Aimard droomde er naar eigen zeggen al veel langer van om aan de zijde van Pierre Boulez te mogen spelen, gezien de pianovirtuoos vooral thuis is in het 20e eeuwse repertoire en dus ook de muziek van Boulez als componist volledig naar waarde kan schatten. Dat Boulez, die Ravel ooit in een interview "te weinig radicaal" noemde, Aimard de hand reikte, was voor laatstgenoemde dan ook een geschenk uit de hemel. Boulez, die intussen teruggekomen is op zijn betwistbare uitspraak en Ravel met de jaren naar waarde leerde schatten, treedt echter niet aan in het laatste werk van de cd. Dat is misschien een vreemde keuze bij Deutsche Grammophon (want de sterspeler gaat op de bank?), maar het levert meer muziek op en daar is de gemiddelde luisteraar uiteraard zéér tevreden mee. Pierre-Laurent Aimard interpreteert als afsluiter Ravels 'Miroirs', vijf relatief korte pianostukjes die samen een impressionistisch kleurenpalet vormen. Aimard is een beetje te streng in zijn uitvoeringen van deze dikwijls lichtvoetige stukjes, maar de melancholie komt er des te beter door naar de voorgrond. Controversieel is deze interpretatie dus ergens wel, maar ze wordt er uiteraard niet minder mooi door. Het pleit overigens voor Aimard dat hij consequent de kaart trekt voor het melancholische, waardoor deze muziek plots veel heftiger gaat klinken.

Dat Deutsche Grammophon twee van haar grote namen liet samenwerken, hoeft deze keer dus niet sceptisch te worden bekeken. Pierre Boulez, Pierre-Laurent Aimard en het Cleveland Orchestra voelen elkaar heel goed aan en volgen elkaar volledig in de gemaakte keuzes. Deze opnames zijn dus uiterst consistent, zij het niet altijd hyperesthetisch. Met een goede klank en een mooi design heeft Deutsche Grammophon er dit jaar dus weer een pareltje van een cd bij, dankzij twee ijzersterke vaste waarden uit hun cataloog.

Meer over Maurice Ravel


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.