De reeks ‘Czech Opera Treasures’ bij het label Supraphon stelt zich tot doel om onbekende Tsjechische opera’s opnieuw onder de aandacht te brengen. Het repertoire is alvast groot genoeg: als Antonin Dvoraks opera’s (‘Rusalka’ uitgezonderd) al weinig gespeeld worden, dan zijn die van Leos Janacek of Bohuslav Martinu (1890-1959) eerder zeldzaamheden, die slechts af en toe op de programma’s van operahuizen verschijnen. ‘Řeské Pašije’ of ‘De Griekse Passie’ is Martinu’s laatste en onvoltooide opera. Martinu schreef en herschreef hem in het jaar van zijn dood maar ‘de Griekse Passie’ werd nadien herschreven om door de communistische censuur in Tsjecho-Slowakije te raken. Deze opname uit 1981 is pas de definitieve versie zoals de componist hem voor ogen had.
Het is niet moeilijk om in te zien waarom het libretto, naar de Griekse schrijver Nikos Kazantzakis Martinu aansprak. Het verhaal gaat over de voorbereiding van een kerstspel in een landelijk Grieks dorpje die verstoord wordt door de aankomst van vluchtelingen die verdreven zijn uit Turkije. Het verhaal verloopt analoog aan Jezus’ passieverhaal wanneer een arme herder het opneemt voor de vluchtelingen en verbannen wordt door de dorpspriester die in hem een bedreiging voor de gevestigde orde ziet. Martinu zelf was sinds de jaren dertig een vluchteling uit Tsjechië, want hij moest eerst voor de Nazi’s en dan voor de communisten zijn land verlaten en kon zich dus zonder moeite identificeren met de vluchtelingen uit klein-Azië van de opera.
De volledig Tsjechische cast zingt met overtuiging en – naar men mag vermoeden – ook verstaanbaar genoeg. Het klinkt alleszins mooi gearticuleerd maar een volledig libretto met vertaling, niet enkel een synopsis in het cd-boekje waren welkom geweest, zeker omdat er aardig wat gesproken tekst in het verhaal voorkomt. Jaroslav Horacek speelt een waardige rol van dorpspriester, oorspronkelijk een muzikale verpersoonlijking van goedheid die geleidelijk aan erodeert en achterdocht en eigenbelang achterlaat. De rol van Christusfiguur Manolios wordt gezongen door de krachtige tenorstem van Vilém Přibyl, een heldentenor die zijn rol met een zekere tragiek vorm geeft.
Muzikaal gezien is ‘de Griekse Passie’ een bont allegaartje van stijlen. De introductie roept moeiteloos de gezellige sfeer van kerstmis op, met diatonische melodieën en warme samenklanken. Maar dramatische scènes kunnen de ritmiek van Stravinski of alle dissonantie van de tweede Weense school bezitten. De scène waarin de vluchtelingen in het dorpje aankomen en vertellen hoe de Turken hun dorp hebben platgebrand is een van de sterkste en angstaanjagendste muzikale momenten van de hele opera. Typerend is de introductie tot de tweede akte, met een instrumentatie die is opgebouwd rond xylofoon en een enkele hobo en dus onmiskenbaar van na de tweede wereldoorlog klinkt maar in haar melodiegebruik toegankelijk en elegant blijft. Wat unieke instrumentatie betreft is het gebruik van accordeon in de derde akte onovertroffen en bovendien voegt dat instrument een authentieke sfeer van volksmuziek (Tsjechische welteverstaan, niet Griekse) toe.
Op vele vlakken komt ‘de Griekse Passie’ goed overeen met de opera’s van Benjamin Britten, die min of meer uit dezelfde periode dateren en even selectief en origineel met modernistische invloeden omgaan. Op die manier houdt Martinu een balans tussen een verstaanbaar, genietbare ervaring en een opera die toch hedendaags en aangrijpend overkomt.
Meer over B. Martinu
Verder bij Kwadratuur
Interessante links