De uit Marokko afkomstige Majid Bekkas voelt zich duidelijk thuis op het Belgische label IglooMondo waar hij onlangs met ‘Al Qantara’ zijn vierde album uitbracht. Bekkas mag dan vooral bekend zijn als vertegenwoordiger van gnawacultuur, als muzikant weigert hij stellig zich daartoe te beperken. Op ‘Al Qantara’ (de brug) is hij immers te horen op Afrikaanse instrumenten als de guembri en de duimpiano, maar ook op Arabische luit (ud). Tot een geforceerde muzikale spreidstand komt het echter niet, zelfs niet wanneer de Belgische blazer Manuel Hermia en de Marokkaanse percussionist Khalid Kouhen de grenzen nog wat verder verschuiven. Die eerste is te horen op sopraansax, klarinet en op bansuri (Indische bamboefluit), terwijl de laatste naast veel Afrikaanse percussie ook tabla’s in de mix gooit.
Alles is dus voorhanden om een eclectisch potje te stoven, maar dat is buiten de muzikaliteit van de drie uitvoerders gerekend. De muziek mag dan afwisselend van Afrikaans of Oosters klinken, de manier waarop Bekkas en zijn collega’s daarbij een eigen homogeniteit ontwikkelen, is indrukwekkend. Lichtlopend en ritmisch aanstekelijk walsen ze overal doorheen alsof het combineren van de contrasterende elementen de normaalste zaak van de wereld is.
Hoe bescheiden de bezetting ook mag zijn, leeg of ascetisch sober wordt het geluid nooit. Tegelijkertijd smeren de drie hun technische kwaliteiten en ambitie er nooit vingerdik bovenop. De ritmische complexiteit geraakt haast ondergesneeuwd door het gemak waarmee Bekkas, Hermia en Kouhen elkaar vinden. Of het nu gaat om het gemillimeterd strakke, unisono samenspel van de eerste twee of het gevarieerde en soms echt gelaagde percussiegeluid van de laatste: het valt allemaal pas op wanneer iemand er bewust naar luistert. Wie dat niet doet, houdt nog steeds de aanstekelijke riffs, de zachtjes doordenderende ritmiek of de aanzienlijke soleerruimte over.
Dat de drie verschillende instrumenten kunnen inzetten, geeft hen de kans verschillende kanten op te gaan. Door het gebruik van guembri en de repetitieve opbouw klinkt ‘Bania’ opvallend Afrikaans, zonder dat de bansuri er bij gaat vloeken. De titeltrack klinkt dankzij de aanwezigheid van de ud, sopraansaxofoon en de krulletjes weer meer Oosters. Hier zijn het dan de tabla’s die de spreekwoordelijke vreemde eend vormen, maar dan zonder dat ze muzikaal uit de toon vallen. Een andere opvallende track is ‘Bouregreg’ dat gezegend is met een elegante, maar onhoudbare groove, dankzij een obsessief roterende riff in de guembri. De specifieke kleur van de klarinet en de asymmetrische maatsoort passen wonderwel in het plaatje.
Een van de meest complexe nummers op de cd is ‘Sidi Ali Ben Hamdouch’: polyritmisch met kleine breaks, tempoveranderingen en een vervaarlijk bewegend unisono samenspel tussen Bekkas en Hermia. Toch klinkt het onder de handen van deze musici even eenvoudig als het ontroerend weemoedige ‘Lettre à Aabla’ waar dan weer net een vrij metrum gebruikt wordt. “Wereldmuziek”, ach ja, omdat het kind een naam moet hebben, hoewel “wereldklasse” minstens even toepasselijk zou zijn.