Voor Gustav Mahler symfonieën schreef, componeerde hij liederen en zijn eerste grootschalige compositie was dan ook geen symfonie maar een soort van lange cantate, die hij ‘Das Klagende Lied’ noemde. Het vertelt het verhaal van twee broeders die de hand van een prinses willen winnen: de ene broeder doodt de andere en trouwt met de prinses. Een straatmuzikant vindt jaren later het gebeente van de dode broer en bouwt uit een van de botten een fluit. Wanneer hij erop speelt, aan het hof van de prinses, spreekt het instrument over het verraadt van de ene broer, waarna het kasteel, de prinses en haar hele hofhouding in elkaar storten. Het werk was geen groot succes: Mahler stuurde het op naar een compositiewedstrijd waar het werd bekritiseerd vanwege zijn lengte en gebrek aan respect voor de regels van de strenge compositiekunst. Mahler nam die kritiek ter harte en schreef nadien een tweede en een derde versie van ‘Des Klagende Lied’, waarin het lange eerste van de oorspronkelijke drie delen volledig weggesneden werd.
Wanneer ‘Das Klagende Lied’ op plaat gezet wordt, kiest men vaak voor de ingekorte versie en dat deed Pierre Boulez ook in deze live-opname van de derde revisie, uit 1898/1899 met de Wiener Philharmoniker. Op hetzelfde concertprogramma, uit het Salzburg festival, stond ook de suite uit Alban Bergs opera ‘Lulu’. Bergs atonale, expressionistische muziek ligt echter werelden verwijderd van Mahlers vroege, Duitse sprookjesmuziek en dat zorgt voor een interessant contrast tussen twee werken die uiteindelijk slechts dertig jaar na elkaar geschreven zijn.
Het is ergens jammer dat niet de oorspronkelijke versie van ‘Das Klagende Lied’ ingespeeld werd, want hoewel men die soms wat langdradig mag vinden, ontplooit Mahlers donkere sprookje zich veel majestueuzer dan in de korte versie. De tweedelige, kortere versie van ‘Des Klagende Lied’ voelt dan ook een beetje als een reductie aan. Niettemin blijft het een prachtig werk, zoals deze live-uitvoering duidelijk maakt. Vanaf de eerste noten hoort men dezelfde oerromantische componist van de eerste drie symfonieën en dezelfde Mahler die perfect weet hoe hij een grandioze muzikale architectuur in elkaar moet zetten. Dat wil niet zeggen dat ‘Das Klagende Lied’ eigenlijk compositorisch niet betrekkelijk eenvoudig in elkaar zit: de complexe meerstemmigheid van Mahlers late werken blijft grotendeels achterwege en de harmonieën en melodieën die Mahler gebruikt, blijven rustig diatonisch, in het idioom van volksmuziek.
Het is steeds genieten om de blazers van de Wiener Philharmoniker te beluisteren met hun perfecte balans en unieke klankidioom. Ze zetten vanaf de eerste, magische noten van ‘Des Klagende Lied’ meteen de juiste, poëtische sfeer. Die sfeer ontbreekt ook op andere plaatsen van het werk niet, zoals in de klaagzang van de gedode broeder, die treurig ondersteund wordt door harp en enkele solistische blazers. Men kan argumenteren dat de fanfare-muziek in het tweede deel (die verzorgt wordt door een off-stage orkest, zoals in een operahuis) wat braafjes klinkt maar daar zal Boulez’ vaak analytische aanpak wel niet helemaal vreemd aan zijn. Zijn precisie werkt echter schitterend in de ‘Lulu Suite’, waar elke afzonderlijke draad in Bergs orkestrale weefsel duidelijk waarneembaar blijft. Bovendien kunnen weinig orkesten die combinatie van moed en decadentie neerzetten die de Wiener Philharmoniker toont en die de muziek van de tweede Weense school zo uniek maakt.
Bij de zangers schitteren de drie vrouwenrollen. Anna Larsons zware altstem past perfect bij de duistere thematiek van dit werk, terwijl Anna Prohaska een fascinerende Lulu neerzet, hysterisch maar verleidelijk. Dorothea Röschmanns sopraanpartij uit ‘Das Klagende Lied’ klinkt als een laatromantische liedinterpretatie, gewichtig en expressief maar nooit gedwongen en met een heldere tekstuitspraak. Tenor Johan Botha valt in vergelijking wat lichter uit, met een stem die bij momenten wat geforceerd klinkt, hoewel we moeten benadrukken dat in een mindere cast zijn prestatie zonder meer veel lof zou oogsten. Het blijven echter de drie schitterende vrouwenrollen die van deze opname een succes maken, met een heldere interpretatie die klinkt als een romantisch liedrecital, meeslepend maar niet geforceerd. Gecombineerd met de prachtige klankwereld van de Wiener Philharmoniker zorgt dit voor een uiterst boeiende beluistering.