In zijn latere jaren schreef Mahler zijn symfonieën tamelijk snel achter elkaar maar de eerste twee symfonieën kwamen er pas na geruime moeilijkheden. De eerste noten van de tweede dateren uit 1888 en vormden een dodengedicht dat ‘Todtenfeier’ heette . De symfonie zou haar bijnaam ‘Auferstehung’, ‘Wederopstanding’ niet gekregen hebben als het maar bij dit ene begrafenisdeel gebleven was en Mahlers uiteindelijke symfonie kende haar première in 1895 en bevatte vijf delen die eindigden met een triomfantelijk koorgezang op tekst van Friedrich Gottlieb Klopstock. Om dit visioen van dood en verrijzenis waar te maken deed Mahler beroep op een reusachtig koor en orkest, meer dan tweehonderd muzikanten in totaal. En met een omvang van bijna anderhalf uur, wordt de tweede symfonie tot de langste van Mahlers monumentale symfonieën gerekend.
Net omwille van zijn lengte en zijn filosofische bedenkingen is Mahlers tweede niet zijn meest toegankelijke. Vooral de lange finale wil wel eens ontaarden in een onoverzichtelijke blazerij maar niet bij de Bamberger onder Jonathan Notts leiding. Hier weerklinken vierentachtig minuten puur luistergenot. De verbeten openingsfiguren in de lage strijkers zetten de teneur voor een hele symfonie waarin elke maat en frase betekenis krijgen. Het eerste deel is dan ook bij de Bamberger Symphoniker veel meer dan effectenwerk. Jonathan Nott tekent de dramatische contouren van de symfonie uit vanaf de eerste maten en toont de luisteraar duidelijk waar hij met Mahlers tweede naartoe wil. Meesterlijk is het bijvoorbeeld hoe Notts muzikanten de stille tragiek in de symfonie weergeven, zonder toevlucht te hoeven nemen tot bombast of stroperigheid. De mineurpassages uit het tweede deel klinken klassiek maar zijn vervuld van een diepe emotie.
Koperblazers mogen met kracht weerklinken maar hebben ook iets nobels. Hoe stevig ze de symfonie ook ondersteunen, er wordt nooit zomaar op kracht en luidheid gespeeld. Dat maakt het des te markant wanneer Nott het hele orkest alle registers laat opentrekken in de stormachtige passages van het eerste deel, net voor het hoofdthema opnieuw inzet en Mahlers symfonie haast uit haar voegen barst van de energie. Het laatste deel heeft net zulke angstaanjagend luide passages, met zorg voor detail maar voor met uiterste kracht uitgevoerd.
Net zo bewonderenswaardig is de unieke balans die de houtblazers en de hoorns van de Bamberger treffen. Die geven idyllische passages zoals de langere althobosolo in het eerste deel een typerend centraal-Europese kleur. Het derde deel met als titel ‘In ruhig fliesender Bewegung’ wordt zeker niet snel gespeeld maar bezit de bonkige charme van een boerendans, zij het dan een boerendans met bepaald bedreigende momenten in de laagste orkestinstrumenten.
Twee solisten zingen op deze opname en dat zijn sopraan Anne Schwanewilms en alt Lioba Braun. Die laatste zorgt voor een wat logge maar toch nog steeds accurate lezing van het vierde deel, een lied dat ‘Urlicht’ heet een oorspronkelijk uit Mahlers liedcollectie ‘Des Knaben Wunderhorn’ komt. Net als een heel leger koperblazers, lijkt ook het koor van de Bamberger Symphoniker van ver achter de scène te komen in de finale. Het koor staat niet achter de bühne opgesteld maar het is een bewijs van hoe zacht en fijnzinnig er gezongen kan worden. Grandeur mist de finale echter hoegenaamd niet want net als het orkest, zoekt het koor ook extremen wat dynamiek betreft op.
Binnen de vele opnames, oud en nieuw van Mahlers tweede symfonie mag deze versie van de Bamberger Symphoniker onder leiding van Jonathan Nott gerust een ereplaats innemen. Zelden werd Mahlers immense spanningsboog zo consequent doorgetrokken met als gevolg dat de bijna anderhalf uur durende symfonie verbazingwekkend overzichtelijk, toegankelijk en vooral meeslepend klinkt.
Meer over G. Mahler
Verder bij Kwadratuur
Interessante links