Het wonder Beethoven? Voor de een is dat de manier waarop hij met muzikale structuren en verworven technieken aan de slag ging om er een eigen verhaal mee te vertellen. Een ander getuigt van Beethovens zin voor melodieën – de symfonieën zitten er immers vol van! Nog iemand anders is verslaafd aan de imitatieve en humoristische invallen die de componist ongewoon krachtig in de strijd wierp, en een laatste brengt te berde dat het echte Beethoven-wonder is dat geen muzikant zijn muziek niet spontaan als "juist" aanvoelt. Voor alle argumenten valt iets te zeggen, hoewel dat laatste – hetgeen de leden van het jonge Belcea Quartet aanvoeren als reden voor hun grote voorliefde voor de muziek van Beethoven – misschien niet helemaal opgaat. Meer concreet kan men vraagtekens plaatsen bij de geldigheid van deze uitspraak voor wat betreft de laatste kwartetten van de componist, die de verbeelding op heel wat vlakken tegelijk tarten. Het is geweten, en ook helemaal geen schande, dat een groot deel van het publiek tot op heden helemaal niet weet hoe het moet omgaan met deze romantische maar desondanks "moeilijke" muziek. Wat er ook van zij: de kamermuziek van Beethoven valt dus uiteen in twee verschillende delen, waarbij het vroegere werk toch wel opmerkelijk contrasteert met het serieuzere en harmonisch zeer progressieve latere.
Die tweeledigheid maakt een integrale en niet chronologische opname van alle strijkkwartetten bijzonder interessant. Label Zig-Zag Territoires, dat kort geleden ook aan pianist François-Frédéric Guy vroeg om zich over drie jaren gespreid in "willekeurige" volgorde op de pianosonates te storten, laat de artiesten die ze onder contract heeft echt puzzelen en zoeken naar boeiende contrasten. Hetzelfde mochten de jonge talenten van het Belcea Quartet proberen bij de zestien kwartetten van Beethoven, die ze over twee series gespreid zullen opnemen. De eerste editie bevat vier schijfjes met aangename combinaties, waarin evident aan minder evident wordt gekoppeld, maar nooit naar te extreme botsingen wordt gestreefd. Vooral in de vroege kwartetten toont het Belcea kwartet dat het heel wat potentieel in de vingers heeft. Eerdere opnames bij EMI, van onder meer Britten, Bartok, Brahms, Mozart en Schubert, deden vermoeden dat het kwartet een fabuleuze toekomst tegemoet ging. De leden streefden er immers nooit naar zomaar grote voorbeelden te imiteren, maar vertolkten erg explosief en intuïtief en lieten op die manier zien dat een lang gestorven componist niet noodzakelijk hoeft te beteken dat zijn muziek naar oude schimmelkaas ruikt. Zonder steeds weer de scherpte van een Artemis Quartet of de artificiële balans van een Jerusalem Quartet of een Quatuor Ébène op te zoeken, veroverden de musici zich toch een gegeerd plekje aan het firmament van de huidige kamermuziek.
Een terugkeer naar label Zig-Zag Territoires, dat al in 2001 aan een toen nog enigszins obscuur kwartet de gelegenheid bood Janaček op te nemen, laat zich begrijpen als een keuze voor artistieke vrijheid. De vraag is daarbij of de Belcea's ook klaar zijn voor het latere werk van Beethoven. Helaas blijkt dat de leden voor opus 127 en opus 131, repertoire waarvan al lachend soms wordt gezegd dat men het zonder baard niet geloofwaardig gespeeld krijgt, nog niet rijp genoeg zijn. De pijn, het desolate en de wanhoop waaraan die kwartetten soms schuren, valt niet te rijmen met de te weinig gewichtige instelling waarmee deze bezetting zich op deze meesterwerken heeft gestort. Bijna schools en vooral ongehavend door het leven: ze klinken Beethovens laatste creaties in deze box, waarbij ze als het ware worden gebanaliseerd. Dat geldt echter niet voor de vroegere opusnummers, die het Belcea Quartet wel recht doet met niet overdreven eloquente, maar spitse en uiterst genietbare uitvoeringen vol humor, tensie en sprankels weemoed.