Hoewel ze dat nooit luidop hebben verkondigd, kan aangenomen worden dat de leden van het Trio Wanderer, waarschijnlijk het belangrijkste nog actieve pianotrio van dit moment, tot op heden het idee hebben gedeeld dat jonge snaken met hun onervaren poten beter van de muziek van Ludwig van Beethoven afblijven. Met de werken zonder opusnummer (WoO of "Werke ohne Opuszahl") inclusief liet Beethoven twaalf stukken voor de bezetting na, samen alles goed voor ruim vier uur muziek. Hoewel onmiskenbaar behorend tot de kern van het repertoire, neemt het Trio Wanderer, dat dit jaar zijn 25e verjaardag viert, nu pas alle trio's onder handen. Voor Harmonia Mundi namen de drie eerder al Beethovens tripleconcerto op met de Kölner Philharmoniker en dirigent James Conlon, naast twaalf obscure volksliederen voor label Cypres met bariton Wolfgang Holzmair. Helemaal vreemd is Beethovens klankwereld voor het trio dus niet, wat overigens niet kan gezien hun ervaring met Haydn, die wat dit genre betreft rechtstreeks een leermeester is geweest voor de jonge Beethoven. Toch blijven deze twaalf trio's een wereld op zich, waarbij de afzonderlijke grote opusnummers opus 1 en opus 70 elk voor zich een eigen universum representeren, die op het eerste zicht moeilijk met elkaar te rijmen vallen.
Heel interessant is dat de luisteraar aan de hand van de pianotrio's de evolutie van Beethoven als componist kan bestuderen. Weliswaar zijn de strijkkwartetten hiervoor nog beter geschikt, maar beter dan de symfonische wereld ziet men in die van de kamermuziek echt een componist die zich een weg baant doorheen de traditie om uiteindelijk bij een totaal eigen en nieuwe muzikale taal aan te belanden. Bij voorbaat stelt zich de vraag of het verstandig is om alle trio's in een beweging op te nemen, gezien hun erg verschillende karakters. Meteen blijkt dat het Trio Wanderer niet de minste moeite heeft om de afzonderlijke stukken alle eer aan te doen. De drie lichtere trio's van opus 1 worden als een wispelturig verlengstuk van de Haydn-trio's met de grootst mogelijke naturel gebracht, ondanks de erg virtuoze pianopartij die Vincent Coq echter geen moeilijkheden oplevert. Waar de intuïtie in het opus 1 nog op de voorgrond staat, zoekt dit trio in het opus 70 naar licht- en schaduwwerking. De musicologische duiding in het uitstekende boekje bij deze mooie, stevig box herinnert er nog eens aan dat deze twee kwartetten heel nauw samenhangen, elkaar aanvullen, of juist als tegenpolen kunnen gezien worden. In de versie van het Trio Wanderer, die hen op een schijfje broederlijk naast elkaar laat figureren zonder andere muziek erbij, wordt dat voelbaar. Het schimmige, donkere en het lichte, transcenderende zijn sferen die voortdurend naar het oppervlak komen, zonder dat het trio bepaalde karakters specifiek wil bewaren voor het ene trio en het andere daarmee te kort doet.
De "Werke ohne Opuszahl" werden niet voor de aardigheid of volledigheid toegevoegd, want ook zij vormen een wezenlijk onderdeel van de betekenis van Beethoven als componist binnen dit genre. Het Trio Wanderer begrijpt dat heel goed en zou deze stukken niet hebben opgenomen als ze er geen buitengewoon muzikale trekken in hadden teruggevonden. Violist Jean-Marc Philips-Varjabédian, cellist Raphaël Pidoux en Vincent Coq aan het klavier hebben na maar liefst 25 jaar niet meer de minste behoefte om zichzelf te bewijzen, en dit repertoire kan een dergelijke geldingsdrang ook niet gebruiken. Het zeer precieze contact tussen de stemmen onderling, de subtiele integratie van de verschillende stemmen en vooral de eloquente lezingen die keer op keer een totaal begrip van de muziek doen vermoeden, maken dit tot een integrale set van een onweerstaanbare klasse. Een opname die dus zeker naast de referenties van het Beaux Arts Trio of het Florestan Trio mag staan, en er misschien zelfs boven uit stijgt door de uitstekende, heldere opnamekwaliteit.