Lucien Durosoir, de componist van deze drie vroeg-twintigste eeuwse strijkkwartetten was eigenlijk voornamelijk zelf concertviolist. Als student van onder meer Joseph Joachim gaf hij de Franse premières van de concerti van Brahms en Richard Strauss maar componeren begon hij pas op latere leeftijd, nadat hij was teruggekeerd uit de eerste wereldoorlog. De composities volgden elkaar in het interbellum redelijk snel op maar de tweede wereldoorlog onderbrak zijn activiteit en nadien volgden nog slechts enkele werken. Het jonge Franse strijkkwartet Diotima zag in Durosoirs mengeling van moderniteit en laatromantiek een originele keuze voor hun tweede plaat.
In deze drie werken wint romantiek het echter doorgaans van moderniteit, zeker in de eerste twee kwartetten, die een goeie tien jaar voor het derde geschreven werden. Dat bewijst het lange 'Adagio' uit het eerste kwartet, een uitgesponnen klaagzang met Mahleriaanse boventonen die donkere 'lamento' passages afwisselt met meer lumineuze majeur passages. Dit hele deel wordt met een fijnzinnig gevoel voor harmonie en dissonantie uitgevoerd, met een bescheiden, fluwelen klank binnen het kwartet en bevat enkele van de knapste passages op de hele plaat. Met een warmbloedige vibrato wordt een steriele uitvoering van de trage berceuse uit het tweede kwartet, met zijn hoge flageoletten in de violen vermeden en wordt elke frase volkomen natuurlijk uitgezongen. Meer onschuldige lichtheid in de finale van dit werk, een soort van vlucht in een kinderlijke eenvoud maar het blijft Durosoirs Duitse romantische achtergrond en minder de muziek van de Franse modernisten die het klankbeeld bepaalt.
Ritmische innovaties, polyritmiek vooral, het gebruik van verschillende ritmische lagen boven elkaar illustreren hoe Durosoir zich de technieken van zijn meer avant-gardistische tijdgenoten aan zijn eigen idioom aanpaste. De bewogen finale van het eerste kwartet met haar groots opgezette melodiebogen en knipoogjes naar Beethoven is daar een goed voorbeeld van. Het derde kwartet is explosiever, met een plotse afwisselingen van rust en heftige emotie in het openingsdeel, dat niet toevallig de boventitel 'ferme et passioné' draagt.
Durosoir zocht, in de twintig jaren die het interbellum duurden, zijn eigen weg op muzikaal gebied, los van het modernisme maar vrijelijk gebruik makend van nieuwe technieken en compositiemethoden. Dit zijn dus drie eigenzinnige, zij het dan niet echt in het oog springende kwartetten die met hun virtuoze behandeling van elk afzonderlijk instrument en polyfone textuur beslist gehoord mogen worden.
Meer over Lucien Durosoir
Verder bij Kwadratuur
Interessante links