Louis Couperin, neef van de beroemde Barokcomponist François, was geen onverdienstelijk klavecinist en organist. Hij componeerde ook zelf muziek, tot aan zijn dood op vijfendertigjarige leeftijd. De Britse muzikant en dirigent Richard Egarr is de mening toegedaan dat Louis onterecht in de schaduw staat van François. Al sedert zijn jeugd is de klavecinist enorm gefascineerd door de helderheid en het ornament in de muziek van de minder beroemde telg der Couperins, die subtiel dissonanten en andere academische progressies aan een natuurlijke melodievorming wist te koppelen. Met zijn jongste integrale opname van de volledige 'Pièces de Clavecin' treedt hij in de voetsporen van een aantal voorgangers, die er echter evenmin in slaagden de componist werkelijk op de kaart te zetten. Ook deze opname loopt zich wat vast in de weinige dynamiek die de partituren te bieden hebben, en zeker de klank van de klavecimbel (bijna vijf uur lang) zorgt ervoor dat er nogal snel gewenning optreedt. Alexandre Tharaud, die ongeveer vijf jaar geleden een selectie werken van François opnam onder de humoristische noemer 'Tic Toc Choc', bewees nochtans dat spitante Barokmuziek op een Steinway schitterend kan werken. De minder tot de verbeelding sprekende talenten van Louis, in tegenstelling tot wat Egarr moge beweren, in combinatie met de relatief brave aanpak van Egarr, zorgt voor een degelijke opname in niet extreem begeesterende muziek.
Egarr heeft weliswaar een grondige studie gemaakt van de partituren. Hij heeft de verschillende dansvormen zelf ondergebracht in suites per toonaard, waardoor telkens alsnog een concrete betekenis aan de afzonderlijke entiteiten wordt toebedeeld. Deze 17e eeuwse Barokmuziek, waarin de interessante harmonisatie van latere figuren grotendeels ontbreekt, heeft dat ook nodig: Egarr zoekt naar contrasten, gelijkenissen en verhalen. In het boekje bij deze bescheiden box-set geeft hij tevens aan dat wie bepaalde voorkeuren heeft of wie liever in de nagelaten, genummerde vorm luistert, via wat programmeerwerk alsnog tot het gewenste resultaat kan komen. Dat lak aan pretenties (Egarr weigert immers te beweren dat zijn visie de juiste is) zet zich interpretatief verder: hij is immers niet de man van de grote ingrepen, maar juist iemand die puurheid en respect voor de componist centraal stelt. In tegenstelling tot Tharaud, die van François een bijna hedendaags klinkend componist maakte, is authenticiteit voor Egarr een kernbegrip – voor Tharaud ook, maar op een andere manier. Deze uitvoeringen zijn dan ook historisch gegrond, gespeeld op twee verschillende klavecimbels al naargelang de werken, en tevens qua tempi en frasering gebaseerd op studie van en esthetisch geloof in de oude uitvoeringspraktijk.
Degelijk gedocumenteerde, elegant gespeelde en historisch gefundeerde uitvoeringen zullen de liefhebbers van klavecimbelmuziek dan ook zeker over de streep trekken. Of men deze uitvoeringen als spannend ervaart, is uiteraard subjectief. Hoe het ook zij, deze 'Pièces de Clavecin' blijven mooie werkstukjes van een niet onbelangrijke componist wiens pionierswerk zou meebouwen aan de latere traditie. Bovendien zorgde Harmonia Mundi voor een zuivere opnameklank: niet aangedikt of opgedirkt, maar heel puur. Ook de vormgeving is, naar goede gewoonte, degelijk, zonder opvallend te willen zijn. Richard Egarr loopt daarmee het gevaar te verdrinken in de zee van Barokmuziek waar de moderne luisteraar mee geconfronteerd wordt. Wie in deze kerstperiode keuzes moet maken, zal allicht geneigd zijn over deze 'Pièces de Clavecin' heen te kijken en voor wat klavier betreft terugvallen op standaardrepertoire. Voor de specialisten heeft Egarr echter een mooie opname bij elkaar gespeeld die in de toekomst waarschijnlijk als nieuwe standaard zal gezien worden. Niet onverdienstelijk, hoewel de klavecinist in dit matig dankbare repertoire weinig grote concurrenten te duchten heeft.