De vaste plaats die Janacek toch veroverd heeft op concertprogramma's vandaag de dag maakt het moeilijk om te geloven dat hij lang moest wachten op erkenning als componist. Pas na het succes van zijn laat romantische opera 'Jenufa' in 1904 werd Janacek ook buiten zijn eigen Moravië naar volle waarde geschat. De periode van ruwweg 1910 tot aan Janaceks dood in 1928 was dan ook zijn meest productieve en zijn grootste werken, niet slechts een half dozijn opera's maar ook de kamermuziek die het Vlaamse Prometheus ensemble hier inspeelde, ontstond in deze periode. Janacek was zelf pianist en pianist Jan Michiels speelt dan ook weinig verrassend de belangrijkste rol in deze kamermuziek, van het 'concertino' voor piano, twee violen, altviool, klarinet, hoorn en fagot tot het 'Capriccio' voor de zeer ongebruikelijke bezetting van piano, fluit, tenortuba, twee trompetten en drie trombones. 'Mladi' voor blazersextet, 'Pohadka' voor cello en piano en drie deeltjes uit Janaceks pianocyclus 'Po Zarostlém Chodnicku' ('Op een overgroeid pad') vormen verder een rijkelijk gevulde cd met zo'n tachtig minuten muziek.
Jan Michiels' negentiende-eeuwse piano, een Steinway uit 1875, een van de eerste instrumenten van de gerenommeerde Amerikaanse fabrikant, helpt om Janaceks muziek sprankelend en fris te houden. De minder grootse klank en de kleinere hoeveelheid nagalm houden deze werken transparant genoeg en Jan Michiels schept er hoorbaar genoegen in Janaceks muziek vinnig en fris uit te voeren.
Een kleine opmerking is dat de pizzicati in de cello, een kernmotief waarmee 'Pohadka' begint, moeilijk hoorbaar zijn en dat illustreert het relatieve overwicht van de piano op de andere instrumenten op deze opname. Noch de cello in 'Pohadka', noch de strijkers en blazers in het 'Concertino' verdrinken in de klank van de piano maar het is ontegenzeggelijk dit instrument dat centraal staat op de plaat.
Het 'Concertino' wordt werkelijk op het scherp van de snee uitgevoerd, met slaande piano accenten en een sarcastisch toontje in het tweede deel (voor klarinet en piano) en een steeds bozer en opgewondener wordende hoornpartij in het eerste. Het langere 'Capriccio' biedt meer variatie en is in zijn uitvoering breder, meer symfonisch gedacht. De tenortuba zorgt voor een wat wollige klank die niet elk detail naar voren brengt maar de zes koperblazers samen klinken perfect in balans en mengen erg goed.
'Mladi', voor houtblaaskwintet en extra basklarinet behoort tot het vaste repertoire van talloze blazerensembles maar opnames die het werk alle eer aandoen zijn eerder zeldzaam vanwege de hoge samenspeltechnische eisen die Janacek aan zijn uitvoerders stelt. De sfeer van dit werk zit hier gelukkig bijzonder goed, de zes blazers klinken enthousiast in de snelle passages, kozen voor tempi die vrij hoog liggen maar laten voldoende ruimte voor lyriek. Lang wordt er nergens stil gestaan want zelfs trage delen worden sterk 'vooruit' gedacht en dat doet Janaceks muziek vluchtig en vergankelijk klinken, precies het soort van dromerige jeugdherinnering die dit werkje volgens Janacek moest zijn. En die melancholie naar een vervlogen jeugd hebben eigenlijk al deze composities met elkaar gemeen: ze grijpen terug naar de muziek en de atmosfeer van Janaceks geboortestreek en zijn geboortedorp Hukvaldy. Jeugddromen dus, die dankzij deze spitse, enthousiaste uitvoering geen karakter tekort komen.
Meer over Leos Janacek
Verder bij Kwadratuur
Interessante links