‘TriOde’ is de tweede cd van de uit Marokko afkomstige zangeres Laïla Amezian en meteen ook de naam van het trio waarmee de meeste nummers opgenomen werden. Amezian heeft al heel wat muzikale watertjes doorzwommen, maar kiest op ‘TriOde’ voor haar Maghreb wortels. Dat gaat haar duidelijk goed af, want met haar elegante en flexibele stem is ze in staat de buigingen en krulletjes van de melodielijnen met gemak te realiseren en kan ze ook medeklinkers laten zingen.
Het zou dan ook voor de hand liggen een cd als deze op te nemen met ud en traditionele percussie, maar Amezian zag het anders. Met de cello van Anja Naucier en de subtiele drumpartijen van Stephan Pougin (Rêve d'Eléphant Orchestra) krijgt de begeleiding een meer zangerige invulling die het drietal in staat stelt heel gevarieerd te werk te gaan: van meditatief tot ronddraaiend dansbaar zonder in een of ander extreem door de mand te vallen.
Het tekstmateriaal vond Amezian grotendeels bij middeleeuwse en modernere Arabische poëzie (die ze soms zelf op muziek zette), naast de opvallend overtuigende en in meer dan aanvaardbaar Engels gezongen jazzklassieker ‘Strange Fruit’. De poëtische inslag van de teksten schemert haast constant door de muziek, al worden langere stukken gevarieerd uitgewerkt met de nodige tempo- en sfeerveranderingen. Vooral in ‘Samaoutou’ leidt dat tot een bezwerend resultaat waarbij de stem zich zelfs terugtrekt in het decor om naar het einde helemaal open te vouwen in een rondtollend slot.
Veel soberder is het melodische ‘Love Song’ (een duet van gestapelde stem- en cellopartijen), terwijl het daaropvolgende ‘Imaani’ dan weer net heel energiek klinkt. Hiervoor wordt de basis gelegd door de old school drum’n’bass-achtige, fijnmazig ritselende ritmes van Pougin. Hier lag de weg breed open voor Amezian om eens stevig door het lint te gaan, maar de zangeres houdt het eerder bescheiden.
Nog meer verscheidenheid komt er met in de inbreng van extra muzikanten. Bugelspeler Laurent Blondiau (Mâäk) kleurt het magisch mooi ‘Daatakoum’ bij met allerlei geluiden: van abstracte klanken tot zuivere melodieën. Zijn improvisaties zijn mooi ingewerkt in het delicate geheel dat vooral gekenmerkt wordt door diepte in het geluid. De groove waarop het stuk drijft is immers slechts latent aanwezig, maar wordt niet uitgesproken, ook niet in de percussie, waardoor de muziek veel ruimte bewust oningevuld laat.
Blondiau keert later terug in het gezelschap van Michaël Grébil (Hesperion XXI, Zahava Seewald en ook verantwoordelijk voor enkele arrangementen op dit album) op elektrische gitaar voor ‘Ka-Abatin’. Het eerste deel van dit tweeluik is een spooky soundscape, die in het tweede deel concreter wordt in een etherisch, zwevend stuk waar de dan tot een kwintet uitgebreide groep een fragiele balans vindt. In het afsluitende ‘The Gift’ is Gébril te horen op ceterina d’amore (traditioneel vioolachtig strijkinstrument), een track als een ritueel gebed waarop Amezian enkele keren iets minder zeker klinkt. Meer dan schoonheidsfoutjes zijn het niet, want de persoonlijke touch die ze de rijk geschakeerde en toch homogene muziek op ‘TriOde’ meegeeft, getuigt van zo’n klasse en persoonlijkheid dat het haast niet te geloven is dat het hier “slechts” om een debuut gaat.