Verandering van spijs doet eten. Dat is net zo bij muziek; een portie donker geluid kan dikwijls verfrissend werken in een afspeellijst. Wie zich te goed wil doen aan zo’n grimmige brok kan ten allen tijde terecht bij een gevestigde waarde als KTL. De luisteraar kan daarmee genieten van een samenwerking tussen de twee muzikaal extremisten en hoge piefen in het milieu: Stephen O’Malley en Peter Rehberg. Die eerste Amerikaan, ook wel SOMA genoemd, staat bekend als gitarist bij de legendarische doomband Sunn O))) en krijgt hier ondersteuning van de zware elektronische machinerie van ‘Pita’ Rehberg. Deze Zwitser heeft op zijn beurt een uitstekende neus voor vernieuwing wat hem intussen tot het hoofd schopte van het experimentele muzieklabel Editions Mego.
Bij het zien van deze cover gaat het idee vooraf dat KTL de kleurrijke weg op zou gaan. Die vlieger blijkt niet op te gaan, integendeel zelfs; in de eerste nummers boort het duo nog killere sferen aan dan men doorgaans van deze groep gewend is. Pikzwarte, monolithische geluidsbundels vol atonale klanken strekken zich uit in het auditief universum van de luisteraar. Op een eerste gehoor lijkt de variatie misschien wat zoek in de mechanische drones, maar wie aandachtig luistert ontdekt beweging, groei en sprankeltjes kleur.
In de openingstrack ‘Phill I’ lijkt de resterende zuurstof te worden weggezogen totdat er een benarde onderdruk ontstaat. Het duo speelt klaarblijkelijk met het gehoor van hun luisteraar, die grote sprongen mag maken tussen de lage feedback gitaarklanken en hun ultrahoge, resonerende tonen. Noise liefhebbers die hun trommelvlies graag op de proef stellen, zullen hier bijgevolg met plezier tegenaan lopen. Ook in ‘Study A’ werkt KTL met onbehaaglijke samenklanken van twee uitersten, wat zich in materialen als glas en metaal zou kunnen vertalen. Door de twee bouwstenen zonder enige vorm van zachte binding (in dit geval bijvoorbeeld rubber) aan elkaar te koppelen, ontstaat een wrange spanning die heel apart aanhoort.
Het aandeel van O’Malley komt duidelijker naar voren in het prachtstuk ‘Tony’ waarin hij een lang zinderende gitaar-drone laat evolueren. Het rustige begin wordt op de wijze van Sunn O))) overschaduwd door een pikzwarte sfeer, welke op haar beurt met Rehberg’s ritmische sonartonen wordt veredeld.
Wat zich na dit zwartgallige drieluik voltrekt ligt (helaas) minder in de lijn van het vorige, aangezien het duo telkens een derde persoon betrekt bij hun compositie. Zo werkt KTL samen met de IJslandse componist Jóhann Jóhannsson, die hun duistere wereld met melancholische sequensen van strijkers en blazers verbindt. Hier begeeft het trio zich op risicovol terrein. Bewonderaars van deze smelterige stukken zullen er zeker zijn, wie echter liever van abstractie geniet wandelt er best omheen.
Ook het slotdeel lijkt wat los te staan van het geheel. Dit stuk werd gecomponeerd met Amerikaans schrijver Dennis Cooper voor een kunstinstallatie van artiest en choreograaf Gisèle Vienne, aan wie KTL trouwens haar naam en oprichting te danken heeft. Het duo maakte namelijk een soundtrack voor diens theaterproductie Kindertotenlieder (van de gelijknamige Mahlercyclus) dat meteen het eerste album werd van de groep. Op deze cd is een monoloog te horen van Jonathan Capdevielle die een conversatie tussen twee personen lijkt te voeren in het Frans. Hier wordt de anderstalige luisteraar (die zich niet kan beroepen op een geschreven tekst) voor een 20-minuten durende, kale opvoering geplaatst. Naast de stemwisselingen tussen een normale - en schorre stem valt er auditief weinig te beleven.
Met zulke wisselende stemmingen schipperend tussen rauwe noise, melodische doom en kaal minimalisme, vraagt KTL simpelweg teveel van haar publiek. De kans dat het duo hier tegen iemands schenen schopt is ontzettend groot. Of was dat nu juist hun uitgangspunt?