Eerder dit jaar verscheen van de Belgische Fender Rhodes wizard Jozef Dumoulin een soloalbum. Nu staat hij er opnieuw, maar in het gezelschap van twee Amerikanen: drummer Dan Weiss en saxofonist Ellery Eskelin, muzikanten die zondermeer grote persoonlijkheden genoemd mogen worden en die wars van rages en trends een eigen stijl ontwikkeld hebben.
Dat komt dan mooi uit, want Dumoulin is ook zo iemand die niet de meest evidente paden bewandelt. Het abstracte en vaak erg flou klinkende geluid dat hij tot in de puntjes beheerst, is niet van die aard dat het overdag op de radio welkom is. Dat belet Dumoulin niet om het verder te ontwikkelen en daar slaagt hij met zijn nieuwe trio opvallend goed in.
Natuurlijk heeft hij in drummer Dan Weiss een ideale partner. Het krokante en bij momenten spaarzame geluid van de percussionist past naadloos bij het elektronische en harmonisch gesofisticeerde geluid van de Belg. Niet ascetisch, maar wel perfect getimed, zowel wat betreft geluid, ritme als dynamiek, flirten de twee af en toe met een groove, maar echt doorbreken mag die nooit. Ofwel trekt Weiss wat aan het tempo, ofwel verbrokkelt Dumoulin het vaste ritme waardoor de muziek haar schimmige karakter en dus ook haar geheimzinnige eigenheid bewaart. Zo verraadt die invloeden van ambient, soundscapes, funk en instrumentale hiphop zonder dat die ergens in mag gaan hangen. Hierdoor laat The Red Hill Orchestra misschien wel de muziek horen die Miles Davis had kunnen maken, mocht hij niet vastgelopen zijn in het moeras van Cyndi Lauper en Marcus Miller.
In ‘Lord Blue Throat’, dat nochtans begint met aardig verknipte elektronica, trekken de twee de lijnen uitzonderlijk wat strakker, maar dan is het aan saxofonist Ellery Eskelin om stoorzender te spelen. Die laat zich niet verleiden tot een populaire decibelontwikkeling en blijft koppig zijn eigen gang gaan. Die attitude om nooit het achterste van zijn tong te laten zien, zweeft als een constante door het saxspel. Soms half neuzelend of met wat wind op de toon, maar steevast melodisch, zoekt Eskelin zijn eigen weg, één waarbij dynamiek van secundair belang wordt. Opvallend genoeg maakt deze voor hem zo typische benadering de muziek niet tam, wel integendeel. De terughoudendheid, gecombineerd met de plagerige wazigheid van de ritmetandem, maken het geheel net erg uitdagend en zegenen het met de zompigheid van Henry Threadgill.
Dat neemt niet weg dat de groep meesterlijk met sferen kan spelen waarbij de complexiteit van de muziek een bijkomstigheid wordt. Zo laat opener ‘Sea Green’ een desoriënterende loomheid horen van de eerste zonnestralen die in de ochtend licht verblindend komen piepen. Heel wat minder vriendelijk klinkt ‘M’. Een verwijzing naar de gelijknamige film? Het zou kunnen, want de muziek baadt in de verwrongen sfeer van Randy Newmans ‘In Germany Before the War’, een nummer dat qua thematiek wel wat parallel loopt met Fritz Langs meesterwerk. Echte horror valt er niet te rapen, maar Dumoulin zorgt wel voor een latente spanning met onvatbare akkoorden en dito melodielijnen, waarbij Weiss het tempo geregeld subtiel laat haperen.
Naar het einde laat het trio de muziek dan alsnog even open komen, maar dan wel op een heel eigen manier. Zoals Weiss het ritme verder verfijnt, zo puurt Dumoulin de harmonie verder uit, waarop Eskelin dan toch eens een tandje bijsteekt en de muziek plots wel erg beweeglijk wordt.
Een even schitterend samenspel is te horen in ‘The Gate’ waarin het trio zweeft en mooi samenblijft, hoewel niemand echt het anker uitgooit. Hier werkt Dumoulin zijn Fender Rhodes-partij gelaagd uit om die te laten uitmonden in een passage waarin hij even een roterende standvastigheid in het basregister wil toestaan. Het is echter schijn, want Eskelin moet zich hoe dan ook blijven bewegen op een ijsvlakte die net genoeg houvast biedt om niet bij elke beweging onderuit te gaan, maar die wel alle concentratie vergt. Het belet hem niet om ook hier even onder stoom te komen, maar - moet het nog gezegd - zonder de boel aan flarden te trekken. Sommige luisteraars zullen dat waarschijnlijk betreuren, maar ook die zouden moeten weten dat ze voor testosteron-festivaljazz bij Dumoulin, Weiss en Eskelin sowieso aan het verkeerde adres zijn. Het belet de drie niet om met ‘Trust’ een bijzonder boeiende cd af te leveren die wel wat vraagt van de luisteraar, maar de geïnvesteerde energie dubbel en dik terugbetaalt.