Saltash is een plaats in het district Cornwall, waarvan de naam etymologisch verwijst naar "ash tree by the salt mill". Een der vele ruraal-verstedelijkte gebieden in het Zuiden van Engeland dus, nu al veertig jaar lang de broedbodem van multi-instrumentalist John Surman. Met 'Saltash Bells', een verwijzing naar een plaats die niet zo ver van zijn eigen geboorteplek Tavistock vandaag ligt, nam Surman voor de zesde keer in zijn leven een solo-album op. Terug naar de moederschoot van zijn eigen muzikant zijn door in het voetlicht te treden als solist, zal de verwijzing naar zijn eigen jeugd en geboortegrond allicht geen toeval zijn. Toch is Surman altijd een muzikant geweest die zijn eigen pad heeft gevolgd. Of hij nu in grotere bands speelde of zelfs met koor en orgel aan de slag ging voor bijvoorbeeld zijn merkwaardige spirituele reis 'Proverbs and Songs', altijd bleef Surman zijn eigen geluid getrouw. Met uitzondering van zijn vroegste albums, waarop de muzikant meedraaide in een circuit van stevige Europese jazz in de nasleep van wat uit Amerika in de zestiger jaren kwam aangewaaid, is de saxofonist altijd iemand gebleven bij wie de tijd even tot stilstand komt, waarbij elk moment niet echt geleefd, maar wel "omspeeld" wordt en waarin eindeloze melodieën lijken ontwikkeld te worden.
Diezelfde Surman blijkt op 'Saltash Bells' nog steeds in staat tot hypnotiserende lijnen die met toppen en dalen de luisteraar betoveren. Althans, diegenen die het album zonder scepsis tot zich nemen. Verschillende decennia geleden ontdekte Surman immers de wereld van de elektronica, die hij ook (vaker dan anders zelfs) gebruikt op zijn laatste album. De stijl zit echter dicht bij wat meer dan dertig jaar geleden "in" was, kortom voelen de zweverige synthesizerpartijen best wel gedateerd aan. Gelukkig speelt Surman niet een laagje in boven die wat verschaalde lijnen, maar legt hij meerdere opgenomen kanalen boven elkaar. Het is in meer dan de helft van de gevallen niet zo dat elke nieuwe dimensie een commentaar is op de vorige: de muzikant denkt veel meer horizontaal, in repetitieve lijnen die het agens zijn dat in trance moet brengen. Daarboven of –onder laat Surman een enkele solistische stem buitelen. Nummers die op die formule een uitzondering vormen, zoals het titelnummer, zijn heel wat spanneder, maar hoewel het procedé zich continu herhaalt, wordt het vervelend. De begeleidende stemmen zijn daarvoor geregeld wispelturig genoeg, of de instrumentale mogelijkheden van de zes blazers (drie saxen en drie klarinetten) zorgt voor de nodige afwisseling.
De vraag bij een solo-album is altijd of de muzikant in kwestie genoeg verhaal te vertellen heeft om een volledige plaat boeiend te houden. Bij Surman is dat geen probleem, afgezien van het feit dat hij nu al zijn hele leven cd's maakt die in elkaars verlengde liggen. Dat hoeft geen probleem te zijn: 'Saltash Bells' zal wie al overstag ging voor Surman naar alle waarschijnlijkheid opnieuw bekoren. Of de naar kitsch neigende synthesizers en de op het gemak kabbelende lijnen van deze muzikant dan weer een nieuw publiek zal kunnen aanspreken, is nog maar de vraag. Ondanks het verweven van elektronica met zuivere improvisatie, is 'Saltash Bells' namelijk in de eerste plaats een conservatieve zet – een die weliswaar genoeg warmte uitwasemt om menig kille winternacht mee door te komen.