Zeventig minuten verdeeld over twee tracks en toch geen taaie brok: een straf gezelschap dat dat gerealiseerd krijgt. Beide tracks worden dan ook gedragen door het duo van saxofonist John Butcher en percussionist Tony Buck (The Necks) die voor het dertig minuten durende ‘Fiamme’ het gezelschap krijgen van gitarist Burkhard Stangl en voor ‘Vellum’ van pianiste Magda Mayas. Niemand van deze vier heeft nog iets te bewijzen en dus kunnen behaagzieke demonstraties achterwege blijven. De nadruk ligt hier op het groepsgeluid, zonder noemenswaardige solopassages en al helemaal geen sonore krachtpatserij.
‘Fiamme’ lijkt, met enkele stopplaatsen, opgevat als een grote suite waarbij de nadruk op de zachte dynamiek ligt. Wanneer het trio dan toch eens een tandje bijsteekt, blijft het groepsgeluid in balans en kan de luisteraar iedereen individueel horen. Toch kiest het trio niet voor het minimalisme. De muziek mag bewegen en leven en het geluid mag verschillende vormen aannemen: nu eens gekarteld met het ritme van een ratelende fietsketting, dan weer borrelend als luchtbellen die op weg zijn naar de oppervlakte. Iets explicieter is de Indische passage, waar Stangl tekent voor een drone, waarop Butcher in eerste instantie binnensmonds begint te jodelen, om daarna als een slangenbezweerder ten dans te spelen.
Hoe goed gedoseerd de drie spelen, mag blijken uit het feit dat het meest opvallende geluid in het geheel ook het meest bescheiden is. Stangl speelt opmerkelijk sober en meer dan eens repetitief. Halfweg lijkt hij zelfs te kiezen voor akkoorden, altijd een vreemd effect in de vrije improvisatie. Buck antwoordt met fijn gefrutsel wat resulteert in een ijl geluid dat toch een gezonde muzikale spanning genereert. Later is het uitgerekend Stangl zelf die de idylle verstoort en Butcher aanzet tot een lange uithaal in circular breathing, een van de momenten dat het drietal de teugels wat meer laat vieren.
Wanneer Magda Mayas haar opwachting maakt, is het even uitkijken. Als muzikante die alle wegen en sluipwegen van de inside en de prepared piano kent, ligt het voor de hand dat ze een hele tijd gaat blenden met bijvoorbeeld de cimbalen van Buck. Die laat deze versmelting echter slechts sporadisch toe, waardoor ook hier de individuen een eigen rol kunnen spelen.
In tegenstelling tot Stangl is Mayas prominenter aanwezig, wat meteen voor een voller en contrastrijker geluid zorgt. Als weinig andere kan ze de snaren van een piano laten zingen, kreunen, dreunen, tjilpen of snerpen, waarbij ze het geluid soms zodanig manipuleert alsof het door een gitaarversterker gejaagd wordt. Zo zorgt ze samen met Butcher (die hier enkele malen ongewoon melodisch voor de dag komt) en Buck voor enkele suspens-momenten. Meer dan eens duiken daarbij filmachtige referenties op: van ronduit dreigend tot bevreemdend psychedelisch alsof Demdike Stare zich er mee komt moeien. Later lijken de drie de rimboe in te trekken, waarna Butcher zijn sopraansax laat spartelen en Bucks reactie met rinkelende percussie de luisteraar middenin een Chinese opera katapulteert. Of toch ongeveer, want ook in de verwijzingen blijft het geluid van het trio plastisch genoeg om haar eigen verhaal te vertellen. Een verhaal dat veertig minuten onafgebroken kan boeien.