Bijna een uur samenspelen zonder straffe climaxen en toch de luisteraar tot de laatste seconde bij het nekvel houden, het is weinigen gegeven. Op ‘Daylight’ slagen John Butcher en Mark Sanders er echter in met muziek in haar meest geconcentreerde vorm: rijk, maar zonder franje.
Natuurlijk heeft saxofonist John Butcher de voorsprong van zijn geweldige techniek. Met precies gecontroleerde multiphonics (geweldig hoe hij in het begin van ‘Ropelight’ de toonhoogte van een samenklank systematisch manipuleert), fladderende tongeffecten, afgeknepen klanken of aangehouden tonen die als een drone verkleuren, heeft hij een enorm scala aan mogelijkheden om uit te kiezen. Bovendien kan hij alle mogelijke effecten meteen en kort na elkaar inzetten, waardoor hij in een gespeelde melodie elke noot anders kan vormen.
Bij momenten gaat hij zelfs zo ver dat het geluid meer weg heeft van tjilpende vogels of reutelende insecten uit een veldopname van Chris Watson. Plaats daartegenover de ritmische en melodische precisie die doorgaans het voorrecht is van een specialist in hedendaagse gecomponeerde muziek en het wordt moeilijk om straffer te vinden.
Toch laat Butcher op ‘Daylight’ ook weer horen dat hij meer is dan een virtuoos. Zijn spel is geen catalogus van effecten en trucs, maar smeedt alle mogelijkheden aaneen tot een coherent muzikaal discours. De muziek krijgt een logische ontwikkeling mee die zelfs de dertig minuten durende openingtrack ‘Ropelight’ tot een heel (vanzelf)sprekende stuk maakt waarin ook nog eens de akoestische mogelijkheden van de opnameruimte benut worden.
Het klikt bovendien wonderwel met drummer Mark Sanders. Zonder zich te beperken tot slaafs meespelen, puurt die een maximum aan rendement uit een minimum aan middelen, mede dankzij dezelfde finesse en detailgevoeligheid die Butcher zo kenmerken. Door het combineren van soms droge klanken van vel en hout bouwt hij niet alleen gelaagde, fragiele structuren op, maar tegelijkertijd laat hij ook de contrasten met cimbalen en andere metalen voorwerpen mooi uitkomen. Bovendien verstaat hij door zijn filterfijne benadering de kunst om soms amper hoorbaar en tegelijkertijd prominent aanwezig te zijn.
De muzikale kwaliteiten van Sanders en Butcher maken decibels overbodig. Dat is zowel te horen in het breed geschakeerde en motivisch uitgewerkte ‘Ropelight’ als in het meer soundscape-achtige ‘Flicker’. Butcher klinkt als krassend metaal of een bronstige walvis, terwijl Sanders’ afgeblokte klanken haast elektronisch aandoen wat resulteert in een even abstracte als toegankelijke atmosfeer: ijl, geheimzinnige en kwetsbare.
Nog zinnelijker is afsluiter ‘Glowstick’. De minuscule gelaagdheid van Sanders’ drumspel is een bron van muzikaliteit die er nooit uit springt, maar verrassend fris en parelend klinkt. Opmerkelijk is het Oosterse parfum in de zingende metalen van Sanders, die beelden van Chinese opera’s oproepen. Butcher van zijn kant kruipt door circular breathing in de huid van een slangenbezweerder of haalt het scherpe timbre van van een surnai boven. Nog subtieler zijn de ploffende aanzetten, als een balletdanser die elegant over het podium beweegt, maar bij elk contact met de grond een kleine explosie veroorzaakt.
Echt knallen is er echter niet bij, maar dat getuigt op deze cd eerder van muzikaliteit dan van gebrek aan inzet of kracht. Eenzame klasse.