Brahms bespeelde meer dan een instrument maar zijn 'eigen' instrument was ongetwijfeld de piano. De bescheiden Brahms schreef het grootste deel van zijn vroege composities voor dit instrument, hetzij als solo-instrument, hetzij in kamermuziekverband alvorens hij andere genres durfde aan te pakken. Daarom is het opmerkelijk dat er later, tussen Brahms' vroege composities en zijn laatste werken er een hiaat van net geen dertig jaar valt waarin Brahms nagenoeg niets voor pianosolo schreef. Tussen de zestien walsen op.39, uit 1863 en de late pianowerken die Brahms vanaf 1892 componeerde keerde hij slechts eenmaal terug naar de piano als solo-instrument: voor de acht 'Klavierstücke' op.76 uit 1878. Zowel deze 'Klavierstücke' als de 'Walzer' opus 39 koos de Franse pianist Cédric Tiberghien om een opname rond Brahms' Hongaarse dansen mee aan te vullen. En die Hongaarse dansen zijn dan weer misschien wel het meest gekende deel van Brahms' oeuvre. Oorspronkelijk werden ze voor piano quatre mains geschreven maar Brahms bewerkte de eerste tien, die hier voorgesteld worden, ook voor één pianist.
De tien Hongaarse dansen op deze cd krijgen een opvallend grillige, gotische uitvoering mee, met accenten en tegentijden die sterk in de verf gezet worden. Tiberghiens tempo is uiterst variabel, hij past erg veel rubato toe en houdt vele dansen speels en onvoorspelbaar. Een soort van overdreven dramatiek past in de stijl van deze zigeunermuziek maar het grillige karakter van de uitvoering staat soms het vlotte, opzwepende van deze dansen in de weg. Zo breekt nummer vier in zijn snelle sectie nergens echt open. Maar Tiberghien speelt heerlijk met kleuren en registers en haalt in deze kleurrijke dansen voortdurend nieuwe zaken naar de voorgrond. Hongaarse dans nummer zes wordt net inaccuraat genoeg gespeeld om dat authentieke volkse gevoel op te roepen. De achtste dans is een waterval van virtuositeit die Tiberghien dan ook met veel bravoure ten gehore brengt.
De 'Klavierstücke' zijn een verzameling van vier snelle 'Capriccios' en vier bedachtzame 'Intermezzi'. Tiberghien zet het meer ernstige karakter van deze acht stukken in de verf met een uitvoering die heel improvisatorisch aandoet, met een rekbaar tempo. Het tweede capriccio klinkt op die manier vrolijk en koket, het laatste bezit de elegantie van Chopins pianomuziek en de twee intermezzi, deeltje VI en VII bezitten een knappe lyriek. Tiberghien denkt op langzame delen heel vocaal en dat toont zich, niet alleen in deze 'Klavierstücke' maar ook in de 'Walzer'.
Volksmuziek was een blijvende bron van inspiratie voor Brahms en weinig andere 'ernstige' componisten hebben zich zo laten inspireren door de Weense wals, de dans die eigen was aan de stad waarin Brahms vanaf 1863 woonde. De zestien 'Walzer' op deze plaat hebben echter wel de elegantie maar zeker niet het extravagante van de Oostenrijks-Hongaarse hoofdstad. Geen Weense slagroom in deze interpretatie dus maar wel een aanstekelijke lichtvoetigheid, of het nu in de vederlicht uitgevoerde zesde wals is of in de dromerige vijftiende. Tiberghien fraseert erg doorgedreven en zet graag opvallende cadensen, harmonische overgangen of ritmische aardigheidjes in de verf en dat draagt allemaal bij tot een uitvoering die haast als geïmproviseerd klinkt. Waar Brahms ondubbelzinnig in majeur uit de hoek komt, zoals in de dertiende wals, laat Tiberghien zijn piano dan zonder meer triomfantelijk klinken.
Dit is een verzameling over het algemeen lichtere pianomuziek van Johannes Brahms, die met veel flair en gevoel voor improvisatie uitgevoerd wordt. Tiberghien beheerst een Brahms die slank en lichtvoetig kan klinken maar daarom waar dat nodig is, niets van zijn introspectie hoeft te verliezen.
Meer over Johannes Brahms
Verder bij Kwadratuur
Interessante links