Zoals veel cellisten kwam de Nederlandse Quirine Viersen, vooral gekend als kamermuziekpartner van pianiste Silke Avenhaus, in contact met de cellosuites van Bach op jonge leeftijd, via haar eerste leraar - in Viersens geval haar vader. Op haar vijftiende had ze reeds alle suites doorlopen, maar nu pas, vlak voor haar veertigste verjaardag, nam de muzikante een eerste versie van het werk op. Het is, voor Viersen, muziek waardoor ze zich telkens weer laat verrassen: elke uitvoering ervan vertelt een ander verhaal, zo zegt ze in het begeleidende cd-boekje. Viersen is dan ook geen Hauptmensch, maar een Bauchmensch, om een spreekwoordelijke onderscheid te hanteren dat Duitse taal tot op vandaag kent. Het intellect, hoewel een essentieel onderdeel van de uitvoering, spreekt haar minder aan dan het gevoelsmatige en het is bovenal het emotionele aspect dat ze wil overbrengen via concerten en cd's. Dat Viersens cellosuites geen vast stramien volgen, maar bij elke nieuwe uitvoering intentioneel kunnen transformeren, kan overigens een indicatie zijn waarom deze opname niet tot de tegenwoordige standaarden kan behoren: ze is te vrijblijvend opgevat en ze houdt de luisteraar geen dwingend beeld voor van hoe de muziek zou kunnen of moeten klinken.
De laatste jaren werd het publiek overigens getrakteerd op een aantal formidabele versies van deze muziek. Roel Dieltiens speelt de werken momenteel geregeld ter promotie van zijn laatste opname bij Etcetera, waarin hij Bach van binnenuit en vanuit een zeer grote oprechtheid krachtig vertolkt, met een duidelijk afgelijnd project per suite. Van Pieter Wispelwey is eveneens een fantastische versie beschikbaar bij Channel Classics en ook zijn verschillende live-uitvoeringen staan nog helder voor ogen. Bij Sony kan men dan weer een erg spitante lezing ontdekken van Anner Bylsma, met enkele gewaagde tempi en een grote gevoeligheid. Een absolute referentie in dit repertoire is dan ook moeilijk te definiëren, hoewel de versie van Jean-Guihen Queyras uit 2008 bij Harmonia Mundi moeilijk te evenaren lijkt. Hoe het ook zij, de recente opname van Quirine Viersen bij het Nederlandse Globe doorstaat de vergelijking geenszins en kan zelfs regelrecht overbodig genoemd worden. In haar opname klinkt de cello te sterk door, wat betekent dat de muzikante geen instrument-overstijgend gevoel bereikt. Qua klank zijn deze versies overigens scherp en soms bijtend, wat niet strookt met bepaalde zachtere passages in de muziek. Elders projecteert de muziek dan weer te weinig en klinkt Viersens Bach zwakjes. Er wordt teveel expliciet gemusiceerd en de partituur zelden overstegen. De interprete wilde de suites bovendien echt als dansen benaderen, maar haar ritmische "fixaties" (hoewel dat sterk is uitgedrukt) leveren weinig fantasievolle uitvoeringen op die niet inspirerend werken op de luisteraar.
Lelijk wordt de muziek daar natuurlijk niet om, maar Viersen, die van Yo-Yo Ma te horen kreeg dat ze vooral qua tempo naar consistentie moet streven, heeft de partituren helaas te weinig in de diepte uitgewerkt. Cellisten die zich nog technisch aan het ontwikkelen zijn kunnen ongetwijfeld veel opsteken van Viersens worsteling met het instrument en ook verzamelaars zouden blij kunnen zijn als ze deze strijdbare, hevige lezing te pakken krijgen. Voor de gemiddelde Bach-liefhebber zijn er echter tal van alternatieven te bedenken die meer tot de verbeelding spreken en warmer, menselijker klinken.