Een opera is niet op een paar weken tijd gemaakt. Dat geldt zowel voor het werk dat de librettist eraan heeft, als voor de arbeid van de componist en voor de hele ploeg die uiteindelijk een productie op de planken wil brengen. Gevolg is dat in Brussel, Gent en Antwerpen samen jaarlijks iets meer dan tien repertoirestukken te zien en te horen zijn. Niet overdreven veel dus, en een bijverschijnsel van die helaas onvermijdelijke schaarste is dat bepaalde stukken eigenlijk nooit meer van onder het stof worden gehaald. In bibliotheken liggen die opera’s dan letterlijk te verkommeren, wachtend op een brave ziel die tijd wil investeren én geld weet bij elkaar te sprokkelen om een opname of een enscenering van de grond te krijgen. Wanneer dat allemaal zonder veel fantasie gebeurt, ziet een dergelijke opname het levenslicht om vrij snel weer vergeten te worden. Als de sterren aan het firmament immers nog een keer Verdi of Wagner opnemen, dan kunnen de kleinere labels daar onmogelijk mee concurreren. Ediciones Singulares, zelfs voor wie nog geen duimbreed Spaans kent te vertalen als “unieke edities”, zet ondanks dat alles toch in op kleinere opera’s. Niet winstbejag is het primaire opzet, wel de luisteraar op zijn of haar wenken bedienen.
Wat zijn de noden van het gemiddelde publiek precies als het gaat om een opera waarover weinig te vinden is? Ten eerste een introductie, waarin het werk geplaatst wordt in zijn tijd, zijn context en in het oeuvre van de componist. Daarnaast is een synopsis uiteraard essentieel, waarna een inhoudelijke toelichting niet misstaat. Allemaal levert Ediciones Singulares ze aan, tweetalig en vervolmaakt door een essay van dirigent Didier Talpain die enkele woorden besteedt aan het waarom van precies deze muziek. Het libretto werd uiteraard niet vergeten, en voor de aardigheid krijgt de luisteraar er nog twee leeslinten en een paar fraaie illustraties bij. Allemaal overbodig, snoeft de gemiddelde liefhebber van de muziek van Johann Sebastian Bachs jongste zoon? Dat is niet helemaal waar, omdat de informatie niet in het bijzonder gericht is op diegenen met een brede voorkennis. Stilistisch evenals inhoudelijk blijven de verschillende toelichtingen vrij toegankelijk, want voor hele epistels over deze opera kan men, zoals iedereen allicht weet, elders terecht. Onder de harde kaft van deze uitgave schuilt echt een bundeling teksten die ook een minder door opera gebeten publiek tracht warm te maken voor het drama en de originele manier waarop Bachs elfde zoon dat in een spannende partituur goot.
Vanzelfsprekend is niet de manier waarop de muziek tot bij de toehoorder wordt gebracht essentieel, maar wel hoe deze omgaat met een werk dat zichzelf eigenlijk nog moet bewijzen. Bratislava en Praag, niet meteen twee steden die kunnen zeggen dat ze legendarische ensembles voor oude muziek herbergen, bundelden hun krachten voor ‘Amadis de Gaule’, een avontuurlijke opera met een behoorlijk hoog tempo. Didier Talpain, een dirigent wiens voornaamste werkterrein zich in de Slavische landen bevindt, heeft een uitstekend oor voor de effectwerking in de partituur. Onder zijn bewind wordt geen enkele kans onbenut gelaten om de strijkers met adrenaline op te pompen of de kopers stevig in de microfoons te laten projecteren. Toch komt het nooit zover dat de zangers worden overstemd. In keurig Frans drukken zij zich evenzeer met veel dramatisch potentieel uit. Het zijn geen stemmen die doen duizelen, maar dat heeft Johann Christian Bach helemaal niet nodig. Precies het contact dat wordt gelegd met Solamente Naturali en Musica Florea, de beide barokorkesten die voor deze klassieke opera, die de geest van die periode duidelijk ontstijgt, zorgt voor een boeiende ervaring. Niettegenstaande de zoon, helemaal anders dan zijn vader, niet begiftigd was met een talent waar men nooit genoeg van kan krijgen, is zijn ‘Amadis de Gaule’ in deze uitvoering een opera die zeker verdient om geprogrammeerd te worden, als repertoirestuk. De canon is immers geen vaststaand gegeven, maar iets dat organisch moet groeien. Dankzij durvers als Didier Talpain hoeft men niet vast te roesten – er blijft immers altijd iets over om te ontdekken.