De dag dat Joëlle Léandre geldt als de standaard waaraan haar collega-bassisten afgemeten worden, zal een zwarte zijn voor heel wat muzikanten. De technische bagage van deze Française (met een verleden in het Ensemble Intercontemporain en bij John Cage) is ondertussen spreekwoordelijk en daarvan is deze dubbel-cd een zoveelste rechtvaardiging. Ze beheerst alle registers van het instrument: van flageoletten tot laag brommen, of het nu gaat om tokkelen, strijken of slaan op de snaren. Helemaal indrukwekkend wordt het wanneer ze verschillende technieken tegelijk aanwendt, zoals in een magisch klinkende passage in haar zesde solo-improvisatie.

De beheersing van haar instrument stelt Léandre in staat om een rijk klankpallet op te roepen met één instrument. Ze dreunt, raast, trekt mistgordijnen op met tremolo's, genereert diepe drones, zorgt voor percussieklanken en manipuleert ijle boventonen door het perfect controleren van flageoletten. Ook haar gebruik van dubbelgrepen is verbluffend. Ze zijn niet alleen perfect geïntoneerd, maar Léandre laat ze ook schuiven of evolueren, zodat er een melodie kan ontstaan uit een holle bourdonbegeleiding.

Op de eerste plaat – gevuld met solo-improvisaties – laat ze horen dat dit technisch meesterschap ten dienste staat van de muziek. Nu eens werkt ze hiervoor met vage ideeën – soms niet meer dan een beweging – dan weer hanteert ze afgebakende motieven, echte melodieën of vingervlugge loopjes. Opvallend is echter vooral dat de muziek steeds organisch blijft. Hier geen zappende structuren, maar een duidelijke muzikale ontwikkeling die meer dan eens eindigt waar die begonnen is. Alles blijft bijgevolg heel bewust en gewild klinken: Léandre is niet alleen haar instrument, maar ook haar eigen ideeën meester. Het is dan ook extra bevreemdend om te horen hoe het tweede en de zevende solostuk een open einde krijgen, alsof Léandre er plots genoeg van heeft. Idem voor de fade-outs die mee enkele tracks (op beide cd's) ontsieren.

Door de mogelijkheden van de bassiste krijgt elke solo wel een eigen karakter; zo staat de eerste bol van de grote contrasten en klinkt de tweede veel meer melodisch. De vijfde wordt voorzien van een oosters tintje door de glijdende dubbelgrepen, terwijl deze zevende gebouwd is rond de techniek van het slaan op de snaren. Toch zijn ook hier de actie en de variatie gegarandeerd: Léandre laat de techniek verschijnen in een ronddraaiende ritmiek, in samenklanken of als een drone.

Op de tweede plaat is de bassiste te horen in duo-, trio- en sextetverband. In eender welke bezetting blijft ze prominent aanwezig, zowel in het geluid als wat ideeën betreft, maar ze laat ook veel ruimte voor haar collega's, waardoor de verschillende combinaties een heel eigen gevoel kunnen ontwikkelen. Het meest homogeen klinkt het trio met collega-bassist JC Jones en saxofonist Steve Horenstein. Niet alleen is er een grote eensgezindheid over de muzikale ideeën, de combinatie levert ook een prachtig versmeltend geluid op. De drie worden drie evenwaardige partners die samen één verhaal vertellen. Het is in deze homogeen klinkende setting dat Léandre's muzikale vocabularium ideaal tot haar recht komt.

In het sextet is daar logischerwijs minder ruimte voor. Zeker niet wanneer in het eerste stuk de groep in blok loos gaat. Deze explosieve aanpak, gecombineerd met het lo-fi karakter van de opname (ontstemde piano, rammelende drums, onevenwichtige balans, ruw totaalgeluid) doet deze opnames klinken als een echo van oude FMP-releases uit de oerdagen van de Europese geïmproviseerde muziek. Wanneer er gekozen wordt voor kleinere bezettingen binnen het zeskoppige geheel (met daarin ook drie rietblazers) komt er meer ruimte voor onderlinge communicatie. De verschillende episodes waarin de stukken dan uiteen vallen, zijn bij momenten van een fragiliteit die veel ruimte laat voor details. In een dergelijke omgeving wordt duidelijk hoe lenig Léandre's bas klinkt: wanneer ze in de laatste sextetimprovisatie in dialoog gaat met de basklarinet van Assif Tsahar moet ze op geen enkel moment onderdoen in wendbaarheid.

De meest opmerkelijke combinatie waarin de Franse bassiste op deze live-opnames te horen is, is die met de udspeler Sameer Makhoul. De twee stukken van dit duo zijn bij de esthetisch meest gave van het album en zijn vooral melodisch gericht: zeker het eerst, dat helaas wat te veel blijft hangen in een voorspelbaar, meditatief-oosters sfeertje. De samenhang is er, maar exploratie en variatie ontbreken. Niet in het minst omdat Léandre in deze situatie geen gebruik maakt van haar klankarsenaal. Flageoletten in plaats van de eerder klassieke en steunende tonen hadden hier een hele meerwaarde kunnen betekenen. In het tweede stuk is er al meer ruimte voor op- en afbouw, maar ook hier blijven de grote ideeën of risico's achterwegen.

'Live in Israel' laat, voor wie daar nog van overtuigd moest worden, horen dat Joëlle Léandre niet alleen tot de grootste bassisten (ongeacht geslacht), maar ook tot de grootste improvisatoren gerekend mag worden. Enkele spijtige beslissingen op het einde van tracks en een paar minder boeiende passages (voornamelijk op de groepsplaat) kunnen niet verstoppen welke technische bagage en muzikaliteit ze in het rond kan strooien. En op deze dubbel-cd is ze daar niet bepaald zuinig mee.

Meer over Joëlle Léandre


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.