Wat moet een saxofonist anno 2012 nog doen om enigszins origineel uit de hoek te komen? Meer, harder en sneller is het muzikale antwoord dat doorgaans geformuleerd wordt. Gelukkig zijn er ook andere muzikanten die niet louter de zogenaamde “experimentele” (maar ondertussen platgetreden) paden bewandelen, maar zich ook bekommeren om wat ze muzikaal te zeggen hebben. De Belgische rietblazer Joachim Badenhorst is zo iemand: niet alleen in verschillende formaties, zoals het Han Bennink Trio, Baloni, Equilibrium of Mógil, maar nu ook solo, zoals te horen valt op de lp ‘The Jungle He Told Me’.
Op dit album is Badenhorst te horen op klarinet, basklarinet en tenorsax, waarbij hij op elk instrument andere klemtonen legt. Een constante in alle tracks is de flexibele benadering. De plaat is immers meer dan een catalogus van effecten. Circular breathing, schijn- en echte meerstemmigheid (door snel te wisselen, tweestemmig te spelen of te spelen en te zingen tegelijkertijd) en overblaaseffecten worden geïntegreerd in een muzikaal verloop dat steek houdt. Meer zelfs: Badenhorst is er niet vies van om te werken met herkenbare motieven die hij vervolgens geleidelijk aan laat vervellen. Zomaar van links naar rechts springen is duidelijk niet aan hem besteed. Het lijkt soms wel alsof hij alles mooi op voorhand bedacht heeft zonder de muziek daarmee op slot te draaien.
Soms mag het zelfs haast klassiek herkenbaar, zoals in ‘Klarinet’ met de snel roterende arpeggio’s die geregeld van vorm veranderen. Nog genuanceerder klinkt het in ‘Djilatende’ waar het cirkelende motief een wat onregelmatiger verloop kent dat verder gedestabiliseerd wordt door minimale toonhoogteveranderingen. Door die nog kleiner te maken dan de doorgaans gehanteerde halve tonen, verkrijgt de muziek een glijdend effect, zonder dat er van echte glissandi sprake is.
Een zelfde gevoel voor detail en nuance is ook te horen in het geluid, waarbij veranderingen in blaastechniek of het gebruik van kleppen een bepalende invloed hebben op de muziek. De kleine hik-achtige overslagjes in ‘Klarinet’ of het snel wisselen van register in ‘Tenor’ worden met zo’n gemak uitgevoerd, dat de suggestie van meerstemmigheid heel overtuigend wordt. Wanneer hij dan daadwerkelijk verschillende klanken tegelijk speelt, stelt Badenhorst zich niet tevreden met het effect op zich. Vooral in ‘Basklarinet’ combineert hij twee contrasterende registers die hij niet statisch laat liggen, maar kan laten bewegen, ook hier weer met gemillimeterde verschillen in toonhoogte.
De muzikale inhoud is het sterkst in de langere nummers. In de kortere, zoals ‘Rafel Romp’ of ‘X’ is het verhaal beperkter. Niet dat de uitvoering zwakker zou zijn, maar er gebeurt simpelweg minder met het aangeleverde materiaal. Dit valt echter vooral op in contrast met de weelde van de eerste helft van de plaat waar Badenhorst laat horen dat improv niet haaks moet staan op structuur en muzikale controle.