Zeven jaar hebben zangeres Jessika Kenney en violist Eyvind Kang gewacht om een opvolger voor het in 2005 verschenen duoalbum ‘Aestuarium’ te maken. Met nog geen half uur was die eerste plaat niet meer dan een flink uit de kluiten gewassen ep waarop de twee zich van hun meest esoterische kant lieten horen. ‘The Face of the Earth’ ligt in het verlengde van ‘Aestuarium’, maar is met goed veertig minuten al wat langer. Qua inspiratiebron staat het kompas van de twee nu ook meer op het Midden-Oosten. Meerbepaald de Perzische muziek heeft duidelijk model gestaan voor het kwetsbare geluid en de melodieën. Dat zal toch wel even slikken zijn voor luisteraars die Kenney en Kang alleen of vooral kennen van hun passages bij Sun City Girls en Sunn O))).
Vooral in de eerste nummers is de invloed van het Midden-Oosten uitgesproken aanwezig. De deinende, lichtjes asymmetrische groove van het statige en mooi gedragen ‘Tavaf’ en de holle trompercussie in de begeleiding leggen meteen de kaarten op tafel. De melodie is allesbepalend en van een echte begeleiding is door de unisono stemvoering van Kenney’s gave zangpartij en Kang op setan (Perzische luit) of altviool amper sprake. De overdubs veranderen daar weinig aan: ze tekenen meer voor relief in de klank op zich, dan dat ze voor echte meerstemmigheid zorgen.
In ‘Kidung’ neemt Kang met pizzicato’s wel de rol van begeleider op zich en ontstaat door het voorzichtig stapelen van lagen een zweem van harmonie. Echt sterk uitgebouwd wordt die echter nog niet, waardoor de metrisch vrije zanglijn van Kenney er vederlicht boven kan zweven.
Geleidelijk aan schuiven de twee een beetje weg van Perzische bodem en verschijnen er repetitieve formules. In het instrumentale ‘Ordered Pairs I’ worden herhaalde noten in roffelritmes gestapeld, waardoor bij vlagen akkoorden ontstaan die echter even snel weer verdampen als ze opgekomen zijn. In ‘Ordered Pairs II’ zoeken de twee met lange, schijnbaar geïsoleerde klanken de wereld van Feldmans minimalisme op, zoals het pointillisme van ‘Mirror Stage’ naar de muziek van Pärt neigt. De korte, in verschillende metrische contrasterende lagen gecombineerde noten vormen harmonieën die aanvankelijk traag evolueren. Wanneer er verschillende akkoorden over en in elkaar beginnen schuiven versnelt de ontwikkeling en wordt de harmonische wereld vager.
Dit werken met kleine elementen komt ook terug in de afsluitende titeltrack. Hier spelen Kenney en Kang echter heel expliciet met opgenomen stem- en altvioolgeluiden. In plaats van het allemaal stevig aan te zetten, worden de verschillende geluiden als kleine steentjes van een mozaïek naast of net over elkaar geplaatst. Daardoor vallen vooral de kleine kleurverschillen tussen de verschillende opnames op, wat de muziek een heel specifieke diepte geeft. Net als in de andere stukken moet de energie het hier afleggen tegen de fragiliteit van het geluid, wat van ‘The Face of the Earth’ een plaat maakt om even bij te gaan zitten. Als het even kan onder een hoofdtelefoon.