De Canadese trompettist mag dan bij ons nergens een belletje doen rinkelen, in de Angelsaksische wereld en Azië geldt de man als een van de beste solisten. Zijn prijzenkast zit overvol en ook zijn palmares mag er zijn. Zo was hij rond de jongste eeuwwisseling vijf jaar actief bij Canadian Brass, speelde hij op de Olympische Spelen en bracht hij een solo Command Performance voor de Britse koningin.
Op ‘Dreaming Of The Masters’ spreidt hij niet alleen zijn talent tentoon maar valt ook zijn veelzijdigheid op, want als uit deze cd één ding blijkt, dan is het wel dat hij lak heeft aan stijlhokjes en conventies. De begeleiders op deze plaat, de Engelse brassband Foden’s en gastdirigent James Gourlay, genieten eenzelfde reputatie. Verwacht hier dus niet louter typische brassbandmuziek – Lindemann is in de eerste plaats trompettist en dat is geen brassbandinstrument -, wel een mengeling ervan met lichte jazz, rock, klassiek en zuiderse invloeden, gaande van standards tot nieuw werk. Lindemann slaagt erin zijn instrument nu eens warm en donker en dan weer ijzig scherp te doen klinken.
De klassiekers uit het brassbandrepertoire, ‘Amazing Grace’, het bloedmooie ‘On With The Motley’ en de recenter bekend geworden Queenhit ‘Who Wants To Live Forever’ dienen als lokaas en laten de prachtige sonoriteit van Lindemann evenveel tot hun recht komen als het minder bekende repertoire. Meerwaardezoekers zullen deze drie nummers al vlug minder aandacht schenken ten voordele van nieuwe ontdekkingen. ‘The Strait Of Hormuz’ bijvoorbeeld, oorspronkelijk een tubasolo. Het is een miniatuurtje met oosterse invloeden en heel wat effecten zoals half ingedrukte pistons, kwarttonen, meervoudige tongslagen en een groot bereik (vooral in de hoogte dan), waarbij ook de begeleidingsband serieus op de proef wordt gesteld. Met sprekend gemak gaan de tempowissels van traag, langzaam versnellend tot een wilde dans en weer terug.
Het drieluik ‘Dreaming Of The Masters III’ doet bij de eerste noten denken aan Lester Bowies ‘The Birth Of The Blues’. Eerste deel ‘101 Damnations’ start als een trage blues om dan in een lichte easy listeningswing over te gaan waar Lindemann zijn solo’s afwisselt met vooral de vettig klinkende trombone. Het erg moderne middendeel ‘Prayer’ klinkt bijzonder ijl, mysterieus en broos door het beperkte instrumentarium van de solist, gedempt klein koper, met de strijkstok bespeelde vibrafoon en buizen. De derde beweging opent met een virtuoze gedempte trompetsolo, waarna een piano de aanzet geeft tot een salsa met tussenin een mariachimoment tussen Lindemann en de cornetsectie.
De tweede grote brok heet ‘Apophenia’, ook een driedelig werk genoemd naar de ervaring om patronen of willekeurige verbanden te leggen die er in feite niet zijn. Elk deel verwijst naar dit fenomeen en het lijkt de bedoeling te zijn dat de luisteraar eens nadenkt over hoe de wisselwerking tussen orkest en solist hier tot stand kwam. Behalve trompet speelt Lindemann op ‘Apophenia’ ook cornet, bugel en sopraancornet. Foden’s Bands drummer Mark Landon fungeert hier als tweede solist in duel met het virtuoze spel van de Canadees.
Virtuositeit is ook het sleutelwoord in de ‘Shenandoah Fantasy’ van soundtrackcomponist Jay Chattaway, al doet het heel rustige begin dat zeker niet vermoeden. Dik twee minuten lang lijkt dit een ballad te zullen worden maar al gauw toont Jens Lindemann zijn veelzijdigheid op zowel bugel en sopraancornet als trompet. Chattaway schreef dit voor Maynard Ferguson, wat de klemtoon op het hoge register verklaart. De solist voegde er nog een Spaans aandoende en aalvlugge solo tussen die veel eenvoudiger klinkt dan hij in werkelijkheid is, om dan te eindigen in een groots filmisch slot.
‘Dusk’ uit Hugh Frasers ‘Concerto For Jazz Orchestra’ steunt op een eenvoudige zanglijn (oorspronkelijk een vocalise voor sopraan) en wordt net voor het openbarsten van het orkest eventjes afgelost door de piano van Robin Dewhurst. Iets verderop volgt nog een korte maar pakkende dialoog tussen Lindemann en trombonist John Barber. Dewhurst is ook de enige begeleider in het slotnummer, de spiritual ‘Give Me Jesus’ waarbij de akkoordenprogressies worden gebruikt die trombonist Wycliffe Gordon gebruikte voor dit trage nummer.
Dat diverse blaasmuziekmedia ‘Dreaming Of The Masters’ deze cd bovenaan op hun eindejaarslijstjes zetten zal niemand verbazen die dit meesterwerk, dat bovendien in een schamel weekend werd opgenomen, eenmaal heeft beluisterd. Qua bescheidenheid kan de titel trouwens tellen. Dit is absolute top.