De bouw van het paleis in Versailles was meer dan een architecturale uitdaging: Versailles was in de eerste plaats een politiek project, waardoor de verschillende adellijke en religieuze facties van het zeventiende-eeuwse Frankrijk onlosmakelijk aan de figuur van de koning gebonden werden. Door hun onafhankelijkheid – en dus ook de wil en macht om in opstand te komen – op te geven, werd een klein legertje edellieden toegelaten om deel uit te maken van wat zonder twijfel met meest magnifieke hof van de tijd was.
De kunsten stonden in Versailles dan ook volledig ten dienste van de Bourbons. De regelmatige uitvoering van ‘Te Deum’ hymnen illustreert de manier waarop kunst, muziek en religie in dienst van het koningshuis gesteld werden. Dit in oorsprong middeleeuwse motet kwam geleidelijk aan centraal te staan in de festiviteiten die regelmatig in Versailles georganiseerd werden. Zo werd het 'Te Deum’ van Jean-Baptiste Lully met grote regelmaat opgevoerd, onder meer voor het huwelijk van Marie-Therèse d’Orleans en Charles II van Spanje, terwijl Charpentiers ‘Te Deum’ gecomponeerd werd om Lodewijk XIV’s militaire overwinning tijdens de slag bij Steenkerke te vieren.
Beide werken werden hier ingespeeld door Le Poème Harmonique en de Capella Cracoviensis en dirigent Vincent Dumestre. Het zijn allebei spectaculaire stukken muziek met enkele bijzonder indrukwekkende ‘tutti’ passages voor trompetten, pauken en fluiten. Het spreekt bijna vanzelf dat op technisch vlak deze uitvoering bijzonder goed zit. Le Poème Harmonique speelt met een knappe balans, die de koorzangers doorlaat wanneer het moet en waarin twee piccolofluitjes extra glans verlenen aan de samenklank. De trompetpartijen verdienen ook zeker vermelding, want die zijn behoorlijk virtuoos geschreven, zeker in de snelle tempi waar op deze opname voor gekozen werd. De uitspraak van de ‘Te Deum’-tekst blijft, zowel bij de solisten als bij de zangers van de Capella Cracoviensis, uitstekend verstaanbaar en maakt, zoals dat verwacht mag worden, gebruik van de correcte Franse uitspraak van het Kerklatijn.
Al die technische aspecten zijn echter lang niet zo impressionant als de vaart, de energie en het onverholen enthousiasme dat de muzikanten in deze interpretatie weten te steken. Door de tutti passages van beide ‘Te Deums’ wordt bijna in sneltreinvaart heen gespeeld, maar het resultaat klinkt niet haastig maar zonder meer explosief en opwindend. De aanstekelijkheid van de ritmiek die van dit soort muziek uitgaat laat zich moeilijk te beschrijven maar illustreert perfect waarom edellieden en clerus over het hele Europese continent de stijl van Versailles probeerden na te bootsen.
In solistische passages overheerst een verhalende manier van zingen. Dat is opmerkelijk want in een voorwoord legt Vincent Dumestre net uit hoe hij een zekere flexibiliteit in het tempo, à la Italiaanse opera, terzijde laat voor een interpretatie die de muziek in een constante tactus laat doorklinken. Toch komen passages als het ‘Tu ad dexteram sedis’ uit Lully’s ‘Te Deum’, met zijn dialoog tussen koor en bassolo Benoît Arnould over alsof het een ongekunstelde, levendige conservatie is.
Dit is een spectaculaire en indrukwekkende uitvoering geworden van werken die – de introductie van Charpentier’s ‘Te Deum’ nagelaten – eigenlijk niet zo bekend zijn. De hoogst energieke manier van zingen en spelen, de vlugge tempi en snelle wisselingen van karakter en atmosfeer en de feestelijke orkestratie doen echter wonderen voor een cd die bijgevolg zo aanstekelijk klinkt dat hij hoegenaamd geen saaie momenten bevat.