Met de komst van pianiste Kris Davis, op het titelloze debuut van Anti-House nog een gaste, is Ingrid Laubrocks band nu uitgegroeid tot een kwintet, een echt dream team van muzikanten die mild glimlachen bij het horen van labels, scholen en tradities, om die daarna even goedgemutst in de prak rijden.
Als vlotte clubjazz of als crowd pleaser op een groot festival zal Anti-House wel nooit deugen. Daarvoor zijn zowel de composities van Laubrock als de invulling ervan met Davis, Tom Rainy, John Hébert en Mary Halvorson te eigenzinnig en vooral te ambitieus. Want waar jazzstukken al eens blijven hangen in een tune, kiest Laubrock voor vervaarlijk uitgewerkte composities die vermengd met vrije en minder vrije improvisatie (de grens valt vaak alleen maar te raden) een heel eigen logica volgen. De melodische onvoorspelbaarheid van Steve Lacy, de harmonische en structurele grilligheid van Henry Threadgill en het uitgepuurde van Anton Webern worden afgetopt met bij momenten verbluffend samenspel dat alle ruimte laat voor de individuele touch van de afzonderlijke uitvoerders.
Het begint eigenlijk al meteen met ‘An Unfolding’, een stuk dat niet zozeer melodisch, ritmisch of harmonisch gedacht is, maar waar het proces, het geleidelijk aan versnellen en ontbinden van een statisch samenspel, de kern vormt. Zo geeft Laubrock elk werk een eigen profiel, waardoor de composities niet onderling inwisselbaar zijn en de luisteraar keer op keer verrast wordt. Door de enorme hoeveelheid impulsen die luisteraar zo te verweren krijgt (en die komen nu eens niet via patserige virtuositeit of stilistisch zappen), kan die zich alleen maar laten meedrijven.
Wat daar bij helpt, is de vanzelfsprekendheid waarmee de muzikanten hun individuele geluid in verschillende allianties weten te mengen. Vooral Davis met prepared en inside piano en Halvorson met haar kenmerkende verbogen sound kunnen moeiteloos blenden met Laubrock en Hébert, wat in ‘Der Deichgraf’ voor een complexe polyfonie zorgt. In dit magistrale stuk trekken Laubrock en haar collega’s trouwens alle registers op. Met onstabiele tempi en een haarscherp samenspel, maakt de muziek de meest onmogelijke loopings. Van “indruk maken” is echter geen sprake. Daarvoor is de dynamiek te zacht en de precisie te natuurlijk.
In ‘Count ‘Em’ opereren de muzikanten dan weer als overlappende lagen, waarbij de muziek een maximale concentratie krijgt waarbij elke noot essentieel wordt. Bovendien valt hier opnieuw de hoekige precisie te horen, waar terug geen big deal van gemaakt wordt. Net zo min als het subtiele mechaniekje dat Halvorson, Davis en Rainy op het einde van ‘From Farm Girl to Fabulous Vol. 1’ speciaal de aandacht wil trekken. Fragiel en ijzersterk: Anti-House combineert het beste van twee werelden.
Zo klinkt het kwintet op ‘Strong Place’ tegelijkertijd elegant en scherp in een verraderlijke harmonicabeweging tussen improvisatie en compositie. Hoe bedrieglijk simpel het allemaal kan lijken, wordt nog eens onderstreept op het afsluitende ‘Here’s to Love’. Zwoel en zacht laten Laubrock en co. het geluid vloeiend zwellen en krimpen, zonder te kiezen voor extreme proporties. Het resultaat is een samenspelmoeras van miniatuur free improv waarbij de spanning niet uit dynamiek komt, maar uit het weefsel van het geluid van de individuele musici.
Met die subtiliteiten maakt Laubrock het verschil, waardoor ze schijnbaar aaibaarder, maar in wezen gevaarlijker en koppiger wordt dan het gros van haar decibelminnende collega’s. ‘Strong Place’ is dan ook een plaat om te knuffelen om er daarna gevaarlijke blessures aan over te houden.