Niet gepland, maar daarom niet ongewenst: anderhalf jaar nadat Ig Henneman met haar sextet ‘Cut a Caper’ uitbracht, is er met ‘Live @ The Ironworks Vancouver’ een opvolger. Met een bezetting van drie snaarinstrumenten en evenveel blazers leent de groep zich tot het functioneren in steeds wisselende formaties, waarbij de klassieke rolverdeling overhoop gehaald wordt en dat doet de band op dit album ook.
Bovendien brengt Henneman in haar sextet allemaal muzikanten samen die begaan zijn met klank en de mogelijkheden ervan. Henneman zelf op altviool en trompettist Axel Dörner gaan daarin het verst, maar ook bassist Wilbert de Joode doet geen moeite om zomaar herkenbaar te klinken. Marilyn Lerner (piano), Lori Freedman (klarinetten), de dames waarmee Henneman al jaren het Queen Mab Trio vormt, en rietblazer Ab Baars zoeken minder de sonore extremen op, maar plooien moeiteloos mee in het flexibele geluid van hun collega’s.
Alsof Henneman met de deur in huis valt, opent het album meteen met de meest abstracte stukken. Vooral ‘Tracks’ laat de luisteraar achter in een schijnbaar willekeurig aan- en aflopende groepsleden. Alleen de soms door slomere passages onderbroken walking bass lijnen van Baars geven de luisteraar wat houvast. Iets strakker afgelijnd klinkt ‘Prelude For the Lady With the Hammer’, waarbij piano, klarinet, basklarinet en contrabas op kousenvoeten binnenkomen. De bedachtzame sfeer wordt op tijd en stond aan flarden gereten door snerpende, dissonante blokken. Het wordt er niet gemoedelijker op wanneer de Joode zich kan uitleven met agressief kletterende Bartok-pizzicato’s en golvend en dreunende strijken. Het zijn echter de zwaar aangezette pianoakkoorden die pas echt duidelijk maken dat de dame met de hamer niet meer braaf voor de deur staat te wachten. De clusters van Lerner klinken echter niet zomaar agressief: door haar secure aanslag en controle slaagt ze er in om de dissonanten rond en gecontroleerd te laten klinken.
Daarna verzachten de zeden. De composities worden duidelijker en de muziek eenvoudiger om volgen. Vooral ‘Kindred Spirits’ dat vertrekt vanuit de oosterse shakuhachi van Baars is een delicate oefening in harmonisch onevenwicht, vooral wanneer hij met de Joode een spel van harmonisch aantrekken en afstoten speelt. De muziek lijkt constant te kantelen zonder echt om te vallen, ook niet wanneer Freedman als derde partij aansluit. Pas wanneer Henneman en Dörner aansluiten, wordt het geluid statischer. Minimale toonverschillen zorgen voor stabiliteit, waarbij alleen de pulserende bas voor enige vorm van tijdsbesef zorgt.
Voor de laatste stukken worden de gecomponeerde thema’s vaster. Tegelijkertijd laten deze stukken ook het best horen hoe sterk de muzikanten individueel zijn. ‘Light Verse’ begint met een onverwacht kronkelend en speels thema dat het samenspel op scherp zet: trippelend, vol korte bewegingen alsof de muzikanten constant wegduiken. Daarna volgen de meest indrukwekkende solopassages van het album. De manier waarop Dörner met kwarttonen (en fijner) speelt, is een plezier om volgen, net als de diepgang en kleurnuances die hij in abstracte ruisgeluiden legt. Al even verfijnd klinkt Hennemans altviool wanneer ook die de traditionele klankproductie opgeeft. Met en feilloos oor voor kleine geluiden en details legt ze haar instrument onder een auditieve microscoop met een verrassende klankwereld tot gevolg.
In het afsluitende ‘A ’n B’ gaat het er wat minder duidelijk aan toe. Hier lijkt de band, na polyfone, jazzy thema terug te keren naar de lossere gedaante van het begin. Niets is echter minder waar. Als in een bewust uitgeschreven klassieke partituur beginnen de muzikanten elementen uit het gecomponeerde begin te parafraseren en verwerken, waardoor het stuk een soms wat verborgen rode draad krijgt. Dat op het einde het begindeel terug opduikt laat zich raden. Dat dat echter in een andere gedaante gebeurt evenzeer. Het blijft immers het Ig Henneman Sextet dat alles wil doen, maar wel op haar eigen manier.