Er zijn heel wat muzikanten die een eigen vocabularium ontwikkelen met eigen ideeën omtrent melodie, ritme, harmonie en zo meer. Zeldzamer zijn diegenen die er ook nog een muzikale grammatica bij creëren en de verschillende muzikale kenmerken in een apart, maar tegelijkertijd logisch geheel integreren. De Amerikaanse saxofonist is een van die uitzonderlijke figuren.
Een eigen consequente taal maakt dat de muziek, hoe vreemd ook, snel vertrouwd en herkenbaar wordt. Een ander gevolg is dat ondanks de eigenheid van de muziek, het meteen opvalt wanneer het even iets minder gaat en dat is wat Threadgill overkomt op de twee albums van ‘This Brings Us To’.
Volume I & II van ‘This Brings Us To’ (respectievelijk uit 2009 en 2010) zijn de eerste cd’s van Threadgill en zijn band Zooid sinds ‘Up Popped the Two Lips’ uit 2001. Tussenin verscheen alleen nog de lp ‘Pop Start the Tape, Stop’. In vergelijking met 2001 heeft de groep twee aanzienlijke veranderingen ondergaan. Cellist Dana Leong werd vervangen door bassist Stomu Takeishi en drummer Dafnis Prieto stond zijn stoel af aan Elliot Humberto Kavee.
Het auditieve resultaat is duidelijk. De lichtheid en roots-achtige elementen van vroeger hebben nu plaats gemaakt voor een meer donker geluid. Kavee speelt iets zwaarder dan zijn voorganger, maar weet de muziek wel in leven te houden met een energieke en vooral constante stroom geluid waarin de metrische accenten niet overduidelijk gegeven worden. Hierdoor lijkt de muziek te zwalpen, een effect dat nog beklemtoond wordt door de drassige polyfonie en evenwaardigheid van de andere bandleden.
Naast de drums van Kavee wordt het geluid hoofdzakelijk gedomineerd door Jose Davila op bastuba en trombone en Liberty Ellman op gitaar. Beide hebben als solist een uitgesproken voorkeur voor egaal klinkende, uitgesponnen lijnen. Zo goed als zonder contrast in de dynamiek laten ze een doorgedreven spanningsopbouw achterwegen en klinken ze haast koel, hoewel ze niet bezuinigen op vreemde ritmes en melodische kronkels. Bovendien speelt Davila heel trefzeker, wat zijn klank een haast paradoxale lichtheid meegeeft. Door zijn hoekige ritmiek zorgt hij tegelijkertijd voor minuscule haperingen, alsof hij het geluid laat klonteren.
Threadgill zelf speelt meer dan ooit in flarden. Lange frases legt hij zelden neer en meer dan eens lijkt hij zijn weg te moeten zoeken. Dit valt vooral op in ‘Chairmaster’ waar hij tijdens zijn eerste solo heel fragmentarisch speelt, maar bij een twee veel consistenter uit de hoek komt. Als componist lijkt hij dezelfde weg ingeslagen te zijn. Waar zijn melodieën vroeger nog een zeker herkenbaarheid hebben, klinken ze nu als een verzameling korte ad hoc motieven.
In het eerste deel van ‘This Brings Us To Volume II’ is Threadgill een opvallende afwezige. Het is wachten tot in ‘Extremely Sweet William’ voor hij op de tweede cd echt een rol van betekenis kan spelen. Het is dan wel meteen goed raak, want de aandringende begeleiding inspireert hem tot het beste soleerwerk dat hij op deze schijfjes laat horen.
Naast de typische, moerassige nummers zijn er ook enkele opmerkelijke uitzonderingen, met name op het eerste album. Zo laat ‘White Wednesday Off the Wall’ en meer open, soms haast minimalistisch geluid horen en is ‘Mirror Mirror the Verb’ opgebouwd uit stipjes, puntjes en strepen die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben, maar wel als een bizarre puzzel in elkaar passen.
Door de band halen Threadgill en Zooid op ‘This Brings Us To Volume I & II’ niet het niveau van hun vorige werk. Daarvoor speelt vooral de leider te versnipperd, waardoor de mysterieuze, niet te vatten lijnen die zijn muziek zo kenmerkten verdampen. Gelukkig staan er enkele sidemen klaar om een deel van de schade op te vangen. Maar Threadgill echt vervangen, dat kan alleen Threadgill zelf.
‘This Brings Us To Volume I’ en ‘This Brings Us To Volume II’ zijn uitsluitend afzonderlijk verkrijgbaar.