De muziekgeschiedenis staat bol van de instrumenten die, om welke reden dan ook, hun weg niet naar het moderne instrumentarium hebben gevonden. Een bekend voorbeeld is de arpeggione, een soort gitaar-met-strijkstok waarvoor Schubert zijn gelijknamige sonate schreef. Een ander voorbeeld is de baryton. Het instrument bestond tussen de zestiende en achttiende eeuw. Toen prins Nikolaus von Esterhazy (1714-1790) er zijn hart aan verloor, was het dus al op zijn retour maar Esterhazy had het geluk in Franz Joseph Haydn (1732-1809) een kapelmeester te hebben die ons een reusachtig en kwalitatief erg hoogstaand oeuvre voor het instrument heeft achtergelaten, waar deze zeven trios voor baryton, altviool en cello nog maar een klein deel van uitmaken.

Qua bouw behoort de baryton tot de familie van de viola da gamba en dus tot de oudere viol familie. Het is dus geen verwant van de moderne viool, altviool of cello. De fretten op de hals en de stemming van de zes snaren komen van de viola da gamba maar het meest opvallende kenmerk van de baryton zijn wel de extra snaren die mee resoneren met de aangestreken snaren, zoals dat ook gebeurt bij een viola d’amore.

De muzikanten, barytonspeler Guido Balestracci, altist Alessandro Tampieri en cellist Bruno Cocset profiteren van de sympathetische resonantie van de niet-aangestreken snaren van de baryton, door bijvoorbeeld de eindnoten lang te laten uitklinken, helemaal tot wanneer de laatste snaar is gestopt met trillen. Het geeft een betoverend effect, wat des te opmerkelijker is omdat andere uitvoeringen van Haydns barytonwerken dat effect zelden zo sterk in de verf zetten. Ook pizzicati klinken trouwens bijzonder goed op baryton. Vanwege alle mee vibrerende snaren krijgt een getokkelde melodie meer galm dan een gitaar of luit, laat staan een cello ooit zou krijgen. 

De barytontrios delen echter ook vaak een gemeenschappelijke zwakte en dat is dat de partijen voor baryton, op zich al een moeilijk te bespelen strijkinstrument, aangepast moesten zijn aan het niveau van prins Esterhazy. Esterhazy was een goede muzikant maar in de eerste plaats staats- en edelman, geen professioneel muzikant. Dat heeft zijn weerslag op de trios, die voor baryton nooit technisch te veeleisend mogen zijn. In de kwintetten en octetten die Haydn componeerde zit het instrument comfortabel ingepakt tussen een ensemble van strijkers, fluit en hoorns en valt dat gebrek aan virtuositeit niet zo op maar met drie instrumenten is dat moeilijker te camoufleren. Bovendien zijn de baritonwerken met grote bezetting ook ambitieuzer gedacht, terwijl veel van Haydns meer dan honderd trio's als zuivere en vrijblijvende ontspanningsmuziek bedoeld zijn. Veel opnames en uitvoeringen kunnen dus niet rond het kleinschalige, pretentieloze karakter van deze muziek.

Gelukkig werd hier voor over het algemeen gevarieerde en intelligent in elkaar gestoken barytontrio’s gekozen. Prins Nikolaus was een man met een geraffineerde muzikale smaak en moet zeker genoten hebben van de complexiteit van enkele van Haydns trio's: de imitaties tussen de drie instrumenten in het eerste deel van het trio in D hob XI:113, de donkere kleur van het h-moll trio hob XI:96 of de kundige polyfonie uit de finale van hob XI:101. Een combinatie van Haydns superieure muziek, de glanzende maar bescheiden klank van de baryton (en van de darmsnaren van de overige instrumenten) en de afwisselend razend enthousiaste en vertederend stijlvolle uitvoering van deze drie muzikanten zorgt voor een cd'tje dat gerust meermaals opgezet mag worden en steeds een glimlach zal brengen op het gezicht van de toehoorders.

Meer over Joseph Haydn


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.