Vijf cd’s opgenomen met evenveel verschillende pianotrio’s: de Duitse pianist Hans Lüdemann zag het duidelijk groot. Eigenlijk nog groter, want oorspronkelijk was het opzet om gedurende drie jaar jaarlijks drie cd’s te realiseren. Een buitenlands engagement besliste er echter anders over en zo bleef het project van deze gewezen leerling van Joachim Kühn en ex-sideman van Jan Garbarek iets voorbij halfweg “steken”.
De achterliggende filosofie van het project wist Lüdemann wel te handhaven: met elk trio speelde hij een eigen repertoire (dat hoofdzakelijk bestaat uit originele composities van Lüdemann zelf, aangevuld met stukken van zijn medemuzikanten en enkele outsiders) dat live werd opgenomen na een beperkte repetitietijd. Alle opnames van deze box werden in 2007 en 2008 gemaakt in de Loft in Keulen, waardoor de omgeving en zelfs de gebruikte piano dezelfde bleven. Het was dan ook aan de muzikanten zelf om het verschil te maken.
Hoe verschillend de trio’s op deze cd’s ook mogen zijn, initiatiefnemer Lüdemann blijkt de centrale figuur en hij bespaart niet op eigen(zinnig)heid. Het resultaat is vaak “zware” kost die muzikaal echter bijzonder boeiend is, zeker de eerste drie cd’s. Lüdemann kan immers zowel elegant als tegendraads uit de hoek komen: roterend en virtuoos ratelend of met puntige ritmes, maar nooit louter virtuoos. Zijn eigen muzikale verhaal overheerst, ook wanneer hij poëtisch in een abstracte droomwereld belandt.
Als solist zet hij vaak melodisch in, waarbij de focus op de rechterhand ligt. Wanneer de linker bijschuift met een tegenstem of akkoorden, is dat niet om een gedienstige rol op te nemen. Luid en ritmisch te weerbarstig vormt de onderlaag een volwaardige, soms zelfs ronduit opdringerige tegenstem. Euforisch wordt de pianist echter niet. Daarvoor is zijn pianospel te verbrokkeld of gefragmenteerd en wisselt het te vaak van richting, wat niet belet dat er soms lange spanningsbogen ontstaan die de muziek verder dwingen, zonder dat er louter geïnvesteerd wordt in dynamiek.
Bovendien heeft Lüdemann een zwak voor dissonante samenklanken (die echter nooit resulteren in vrijblijvende clusters) en melodische lijnen die met de onvoorspelbare atonaliteit flirten en bol staan van de niet te voorziene sprongen. Extra bevreemdend werkt het gebruik van virtual piano waarbij Lüdemanns geluid elektronisch bewerkt wordt. Doorgaans hanteert hij de techniek subtiel voor kleine fluctuaties in de toonhoogte (waardoor destabiliserend kwarttonen ontstaan) of voor het extra verlengen van noten. In enkele stukken gaat hij hierin echter veel verder en begint zijn geluid te blubberen of haalt hij spacy effecten tevoorschijn. Echt veel draagt dit opvallend gebruik van technologie echter niet bij, daarvoor zijn de zuiver akoestische ideeën van de pianist meer dan uitdagend genoeg.
Voor ‘Nu Rism’, de eerste cd, is Lüdemann te horen in het gezelschap van twee muzikanten uit Keulen: bassist Robert Landfermann en drummer Jonas Burgwinkel die tekenen voor het meest jazzy album van de box. De eigenheden van Lüdemann zijn al meteen hoorbaar en krijgen door de bescheiden opstelling van de andere muzikanten alle aandacht. Opmerkelijk is de compositorische verstrengeling die ook later nog zal opduiken, waarbij de bas en het onderste register van de piano unisono dezelfde lijn laten horen. Deze uit het niets opduikende eensgezindheid laat er van in het begin geen twijfel over bestaan hoe complex de composities en de arrangementen van Lüdemann ineenzitten.
Voor de volgende trio’s handhaaft de pianist een gelijkaardig discours, maar de invloed van zijn collega’s wordt daarbij wel prominenter, in eerste instantie op ‘Eisler’s Exil’. Voor deze cd grijpt Lüdemann naar composities van Eisler die gekoppeld worden aan originele composities of groepsimprovisaties, waarbij het ene stuk uit het andere lijkt voort te komen. Dit zorgt vaak voor een muzikale tweespalt, waarbij de tonale melodieën en motieven van Eisler contrasteren, met de verwrongen esthetiek van Lüdemann.
Minstens even opvallend is het open geluid van het trio. Met een soberder Christian Thomé op drums en een zelfstandigere Dieter Manderscheid op bas, klinkt dit trio vaak metrisch vrijer dan het vorige. Het is dan ook niet verwonderlijk dat uitgerekend hier meer ruimte is voor vrije improvisatie en de muzikanten meer een gelijkwaardige rol krijgen. Dat resulteert in ‘Flüchtend/An den kleinen Radioapparat’ en ‘In diesen Frühlingsnächten’ in enkele feeërieke en poëtische momenten die aangeven hoe subtiel Lüdemann zijn koppige esthetiek kan aanwenden.
Dat uitgerekend het derde trio tot op vandaag verder opereert, mag niet verbazen. In geen enkele andere formatie is de gelijkwaardigheid van muzikanten zo uitgesproken en het evenwicht tussen spelconcepten opvallend als op ‘Rooms’ (tevens de naam waaronder het trio nog steeds actief is). Met de Franse bassist Sébastien Boisseau (die even vrij speelt als Manderscheid, maar prominenter in de sound aanwezig is) en de Duitse drummer Dejan Terzic lijkt de muziek helemaal los te komen van grenzen en ballast. Kleine details als contrabasklanken die naklinken in de klankkast van de piano of gemalenachtige percussie zorgen voor detaileffecten die de muziek verrijken.
Bovendien kan het trio in vrij eb- en vloedmetrum spelen, maar ook opgaan in een spontaan ontwikkelende groepsdynamiek, zoals te horen in ‘Prinz’ en ‘Über den Selbstmord/Das ist gefährlich’. In ‘Jukebox’ (een compositie van Terzic) laat het drietal dan weer een strak uitgetekend refrein horen dat hectisch rondtolt, maar wel onderbroken wordt voor vrije tussenspelen. Met ‘Rooms’ kan Lüdemann duidelijk alle kanten uit.
Op ‘Rhythm Magic’ zijn de contrasten al heel wat minder groot. Met de basgitaar van Linley Marthe en de droog en exact meppende Chander Sardjoe (ook te horen in Lüdemann working band Trio Ivoire) wordt de muziek extra afgemeten: hoekig en vaak funky waarbij de energie maximaal kan loskomen. ‘Pedals’ begint met een ‘We Will Rock You’-ritmiek in de pedalen van de piano, waardoor meteen de metrische afbakening wordt uitgezet en waarbij Linley zelfs even het populaire en typerende popcorngeluid uit de bas tovert.
Door het werken met riffs en grooves verliepen de opnames van deze cd minder gecontroleerd, waardoor stukken ontstonden die te lang waren om uiteindelijk op cd te belanden. De fades die als oplossing moeten dienen, voelen echter kunstmatig aan. Bovendien is het pianospel van Lüdemann in deze afgelijnde context minder avontuurlijk dan in meer flexibele entourages, waardoor ‘Pedals’ - ondanks de indrukwekkende demonstratie van messcherp samenspel in ‘Orientierung/Possible’ - het minste interessante schijfje van de hele set is.
Op de laatste cd ‘Chiffre’, opgenomen met bassist Henning Sieverts en drummer Eric Schaefer, is ook vaak een vast metrum te horen, maar de meer relaxte en vooral soberdere drumpartijen van Schaefer zorgen voor een grondig verschil met het vorige trio. Bovendien is Sievert ook op cello te horen en grijpt hij vaak naar de strijkstok. Hierdoor ontstaat een kamermuzieksfeer die haast evenveel met moderne klassiek als met jazz te maken heeft. Dit wordt nog versterkt wordt door de polyfone structuren waarbij iedereen zijn eigen rol kan spelen, zoals te horen is in de ijle en elegante wals ‘Doux’ waarin vooral Lüdemann heel wat overtuigender klinkt dan in het soulachtige ‘Steine’ dat een cd te laat lijkt te komen.
Als geheel is ‘Die Kunst des Trios’ een indrukwekkende statement van een muzikant die een heel persoonlijke, zij het niet zo gemakkelijk verteerbare muzikale taal ontwikkeld heeft. Dat hij die kan aanwenden in op het eerste zicht gelijkende, maar uiteindelijk heel verschillende settings bewijst dat die eigenheid geen verdoken, eenduidige armoede is, maar integendeel getuigt van een polyvalentie die invloeden van anderen toelaat. Al is eveneens te horen hij Lüdemann het best functioneert in een abstracte, open en uitdagende context. Net daarom is het een beetje jammer dat op de bijgevoegde dvd uitgerekend alleen van de laatste twee cd’s videoregistraties te zien zijn. Maar goed: het geluid haalt het sowieso van het beeld.