Deze symfonie is de laatste van wat men noemt de drie 'Wunderhorn-symfonieën'. Zowel Mahlers tweede, derde als vierde orkestwerk zijn gebaseerd op thema's uit zijn 'Des Knaben Wunderhorn'-liedbundel. Opvallend voor dit werk is de reductie in de orkestbezetting. Daar waar hij een uitgebreid orkest gebruikt voor de derde symfonie, keert hij in de vierde terug naar een kamerorkestformatie. Daniel Harding kiest dan ook voor het Mahler Chamber Orchestra, weliswaar in een iets uitgebreide vorm. In deze laatste 'Wunderhorn-symfonie' worden de trombones en bastuba gemeden en de andere blaasinstrumenten zeer solistisch gebruikt. De hoorn is het instrument dat het orkest soms fluweelzacht, soms zeer krachtig doet klinken.
Het eerste deel begint opgewekt en verwijst naar de natuur. Het thema (een wiegenlied) bestaat uit dialogen tussen houtblazers en strijkers en wordt bewerkt. Tussendoor komen uit de verte klinkende marsmuziekjes het thema onderbreken, dit effect bekomt Mahler door de trompetten met dempers te laten spelen. Het geheel bouwt op tot een dissonant climax, waarna de melodie opnieuw vrolijk haar gang gaat. Mahler gebruikt zeer extreme dynamieken, van een forte tuttipassage naar pianissimo in het hoogste register van de violen. Alles wordt rustig tot de allerlaatste maten waar het orkest tot een triomfantelijk slotakkoord komt. Het tweede deel is een scherzo dat een mysterieuze dodendans voorstelt. In it deel worden de instrumenten solistisch gebruikt: de solohoorn wordt even begeleid door lichte houtblazers en het thema van de soloviool komt dan tevoorschijn. Deze speelt scherp en de melodielijn bevat vergrote afstanden, waardoor het echt klinkt als een 'danse macabre'. De dodendans wordt tweemaal onderbroken door een trio dat dan weer zeer sereen klinkt en gloeit van warmte. Het derde deel is het langste van de symfonie en neemt de sereniteit van het vorige deel op. Harding gaat zeer extreem in de pianissimo, waardoor de klank nog intiemer klinkt. De serene lijnen zitten voornamelijk in de strijkers (vooral bij de celli), de melancholische noten worden verzorgd door Engelse hoorn, hobo en hoorn. Hierbij zet de dirigent de sombere tussenkomsten van de kopers extra in de verf. Alle lijnen zijn kristalhelder en duidelijk van elkaar te onderscheiden. Dit is te danken aan het feit dat de symfonie uitgevoerd wordt door een kamerorkest, maar ook dankzij de jonge dirigent. Hij laat elke stem haar plaats opeisen, dit zonder een verward geheel te creëren. De tempo-overganen gebeuren vloeiend en klinken zeer natuurlijk en ongeforceerd. Het deel lijkt in een religieuze sfeer uit te sterven, maar plots explodeert het orkest. Dit weet Harding zeer triomfantelijk en groots te brengen, zijn tempo is daar ook wat trager dan de meeste uitvoeringen. Hierdoor is de interventie van de hoorns duidelijk te herkennen als aankondiging van het thema van het vierde deel. Het wordt snel weer rustig, de laatste maten bestaan uit lange akkorden die steeds moduleren. Het Mahler Chamber Orchestra verdient een pluim voor de speelwijze en uitvoering. Zij brengen alles op een subtiele en verfijnde manier, de laatste maten zijn zo ijl en toch warm van klank dat de luisteraar overwelmd wordt door een gevoel van gelukzaligheid. In het vierde deel wordt de stem in het orkest geïntegreerd. De tekst gaat over het paradijs en al zijn hemelse klanken, plezieren en gelukzaligen. Het bestat uit drie strofes, telkens met instrumentale interventies. De eerste strofe is naïef, de tweede krijgt al wat meer kleur en het derde nog meer: de melodie reikt vaak tot een lage si, wat laag is voor een sopraan en hierdoor een bepaalde kleur krijgt. Elke strofe eindigt met het thema van het Engelenkoor uit Mahlers derde symfonie. Dorothea Röschmann heeft een mooie laagte en zeer zuivere stem. Misschien een ietwat typische vibrato, maar een zeer expressieve manier van zingen en uitermate geschikt voor Mahler. Dit bewijst ze ook in de drie liederen uit 'Des Knaben Wunderhorn' die nog op deze cd staan. Vooral 'Lob des hohen Verstandes' is de moeite waard. Hierin verwerkt Mahler zijn frustratie niet erkend te willen worden op een compositiewedstrijd. Hij laat een nachtegaal en een koekoek concurreren, waarbij de ezel beslist dat de koekoek wint. De componist gebruikt instrumenten zeer karikaturaal, zoals de klarinet die het balken van de ezel uitbeeldt en Röschmann beleeft er duidelijk plezier aan.
Deze opname is van bijzondere kwaliteit: fantastisch orkest, zeer verfijnde dirigent, goede sopraan voor een geweldig werk van een grote componist. Het is geen zoveelste opname van de vierde symfonie van Mahler, maar eerder een pareltje om te koesteren.
Meer over Gustav Mahler
Verder bij Kwadratuur
Interessante links