Dat de grootste brassbandtalenten allang niet meer enkel van de Britse eilanden afkomstig hoeven te zijn, maar ook in ons land goed gedijen, weten ze aan de overzijde van het Kanaal intussen ook al. Diverse toptienbands leenden bij ons al muzikanten voor prestigieuze wedstrijden: Leyland (bugelist Harmen Vanhoorne), Brighouse & Rastrick (sopraancornettist Steven Devolder), Cory (sopraancornettist Bert Vanthienen), … In oktober vorig jaar werd de Welshe Beaumaris Band verrassend vierde op de Nationale Brassbandkampioenschappen van Groot-Brittannië. De amper twintigjarige euphoniumvirtuoos Glenn Van Looy leverde daar geen geringe bijdrage aan en veroverde zelfs de trofee voor beste solist. Bovendien werd hij door de lezers van 4barsrest.com tot muzikant van het jaar verkozen.
Eind december verscheen zijn debuutalbum ‘Move Their Mind’ en ook op plaat toont de Grasheidenaar zich een verrijking voor de brassbandwereld. In tegenstelling tot heel wat solisten die graag hun toevlucht zoeken tot vertrouwde standards, wilde Glenn tegelijk het euphoniumrepertoire uitbreiden, hieraan bescheiden toevoegend dat zijn plaat pas interessant kon worden als er werk op stond dat nog niet door Steven Mead, al bijna een kwarteeuw dé referentie (naast de familie Childs), op de wereld was losgelaten.
Omdat hij bovendien geen keuze wilde maken tussen de twee Belgische brassbands waarmee hij meestal aantreedt, wachtte hij op de kans om met een ander orkest deze droom in vervulling te laten gaan. Toen Leyland-dirigent Jason Katsikaris naar zijn geboorteland Australië terugkeerde, bood hij Glenn aan een cd op te nemen met zijn nieuwe brassband Gunnedah Shire. De begeleidende band klinkt niet altijd even boeiend, maar speelt alleszins een pak gedrevener dan wat de orkesten bij Robert Childs’ ‘Celebration’ uitrichtten. Bovendien gaat het op zulke platen om de solist.
En hoe? Vanaf Tom Davorens ‘Proverbially’, een stuk uit drie delen van elke om en bij de drie minuten, komt Glenns euphoniumspel ten volle zelfverzekerd over. Tussen twee rockende delen, waarin zijn stijl het stuk boeiend houdt, zit een mijmerend middenstuk dat een zonsondergang op een eiland oproept en daarin komen de lyrische kwaliteiten van de solist aan bod. In ‘Tenorio’s Tales’ van de opkomende componist Steven Verhelst over de vrouwenversierder don Juan Tenorio. Weerspiegelen lage noten in de intro don Juans sluwe tactiek, maar langzaam komt de passie naar boven wanneer hij in het hogere register gaat. Vooral de dialoog met de cornet is hier het vermelden waard.
Een nerveus vervolg waar de solist zijn kunsten – sprongen, snelle tongslagen en multiphonics – met sprekend gemak etaleert, lijkt het vervolg van het genoemde werk, maar door een of andere vergissing, blijkt het exact hetzelfde als het daaropvolgende ‘Mancunian Flourishes’ van Benjamin Tubbs. Het is zo jammer dat deze fout niet tijdig werd ontdekt. Bij de vaststelling ervan zou men haast de hemelse uitvoering van Philip Sparkes ‘Summer Isles’ over het hoofd zien, het eerste van de twee niet-originele werken op dit schijfje. In dezelfde sfeer zweemt ‘The Green Hill’ van Bert Appermont, waarin Glenn Van Looy de zachte lyriek van ‘Summer Isles’ voortzet. Hier mocht de balans tussen solist en orkest echter iets meer in het voordeel van de eerste gemixt zijn.
Het concerto van Evenepoel, met een kwinkslag ‘Glenn Gliding’ getiteld, begint imposant en virtuoos maar groeit dan uit in een zangerig tweede deel, dat iets minder aanspreekt dan de gelijkaardige composities ‘Summer Isles’ en ‘The Green Hill’, al ligt dat zeker niet aan de uitvoerder. ‘Elegie’ van Peter Meechan is het tweede werk dat al door andere solisten werd opgenomen maar de pracht van dit oorspronkelijk voor saxofoon geschreven miniatuurtje staat buiten kijf. Wel eist het door de eigenzinnige structuur bijzondere aandacht van de luisteraar om ten volle te kunnen worden geapprecieerd.
Na vier werken waarin melodische schoonheid primeert, is het in het afsluitend titelnummer weer tijd voor technisch vernuft, al wordt de luisteraar eerst getrakteerd op een melancholisch deel, waarna het ietwat rockende karakter van het openingsnummer terugkeert. De virtuositeit van Belgiës nieuwste euphoniumambassadeur komt hier veel duidelijker tot uiting. Tevens blijft de spanning ook in de rustige fragmenten als een donkere wolk in de lucht hangen.
De doorsnee (blaas)muziekliefhebber kan eigenlijk niet om dit debuut heen, ondanks de technische fout. Hoe dit echter is kunnen gebeuren? Zoals Glenn Van Looy zelf in een interview met Klankbord aangaf is het in eigen beheer uitbrengen van een cd enerzijds aantrekkelijk, maar brengt het tegelijk een pak extra werk met zich mee en daar is het vermoedelijk fout gegaan. Voor wie nog twijfelt aan ’s mans talent, Steven Mead is al een tijdje fan.