De notoire zestiende-eeuwse componist Carlo Gesualdo (1566-1613), de prins van Venosa bij Napels in Zuid-Italië, heeft sinds zijn dood steeds tot de verbeelding van componisten en musicologen gesproken. Dat heeft dan nog minder met zijn – voor de tijd erg experimentele – muziek te maken dan wel met zijn minder dan rechtschapen levenswandel: Gesualdo vermoorde zijn eerste vrouw toen hij haar betrapte op overspel maar dankzij zijn adellijke afkomst ontliep hij enige strafmaat. Voor dat feit alleen al heeft hij een vaste plaats in de muziekgeschiedenis verworven.
Nochtans heeft Gesualdo ook zuiver muzikaal een onuitwisbare stempel op de muziekgeschiedenis achtergelaten. Zijn muziek, en dan vooral de boeken met madrigalen op teksten van Italiaanse renaissance-dichters, is namelijk hoogst uitdrukkingsvol, dissonant en eigenzinnig geschreven. Zo hoeft het niet te verbazen dat een nieuwe generatie met componisten als Claudio Monteverdi of Francesco Cavalli naar Gesualdo opkeek als een wegbereider van de nieuwe stijl, de ‘seconda prattica’, vooral ook omdat Gesualdo als man van prinselijken bloede aan de nieuwe, meer expressieve componeerstijl een legitimiteit verleende die het anders niet gehad zou hebben.
Gesualdo was inderdaad een grote muzikale vernieuwer en eigentijdse getuigenissen vertellen niet voor niets van een man die zodanig opging in zijn muziek dat hij nauwelijks nog oog had voor zijn prinselijke verplichtingen, zijn gezelschap – zelfs niet voor medemuzikanten – of zijn familie. Het derde boek met madrigalen werd in 1595 uitgegeven en bevat grotendeels eigentijdse, anonieme gedichten, al grijpt Gesualdo ook graag terug naar teksten van onder meer Giovanni Guarini (1538-1612), Gesualdo’s tijdgenoot en makkelijk meest populaire dichter uit de late Italiaanse renaissance. De thematiek van zulke zestiende-eeuwse poëzie is, met slechts enkele uitzonderingen, die van de dood en van de (onbeantwoorde) liefde, rijkelijk doorspekt met verwijzingen naar de klassieke oudheid en -mythologie. Het zijn teksten, met zinsneden als ‘sospiri’ (‘zuchten’), ‘morire’ (sterven) of ‘crude’ (wreed), die zich moeiteloos naar muziek laten overzetten.
En dat Gesualdo meesterlijk aan klankschildering kon doen, bewijzen zulke madrigalen als het ‘Ahi, Disperata Vita’, waar de bijvoorbeeld de zin ‘fuggendo il mio bene’ (‘vluchtend voor mijn geliefde’) zich vertaalt in haastige en ongrijpbare melodieën die in snel tempo uitgewisseld worden tussen de verschillende stemmen. Het madrigaal ‘Ahi, dispietata e cruda’ verklankt het sterven-omwille-van-liefdesverdriet waarnaar de tekst verwijst, in een reeks van lang uitgerekte glissandi die van stem naar stem worden doorgegeven, een techniek die uit een twintigste-eeuws muziekstuk lijkt gehaald te zijn.
De madrigalen worden gewoonlijk a capella uitgevoerd. In enkele zeldzame gevallen worden de zangers ondersteund door een klavecimbel maar zelfs dan wordt er maar uiterst spaarzaam van dat instrument gebruik gemaakt: klaveciniste Camen Leoni weerstaat de hele cd lang aan de verleiding om deze muziek te versieren en beperkt zich tot het strak dubbelen van de verschillende zanglijnen, zonder franjes of ornamenten. Gelukkig staat het maximaal zevenkoppige ensemble Delitiae Musicae sterk genoeg om deze muziek vol zelfvertrouwen voor te stellen. Vooral de stevige en heerlijk lage baspartijen waarvan enkele madrigalen voorzien worden, vallen erg in de smaak.
Met deze uitgave besluit Naxos een integrale collectie van Gesualdo’s zes boeken met madrigalen. Bovendien werden enkele losse seculiere composities mee op de cd’s gezet (deze cd bevat twee van zulke bonustracks) zodat de uitvoerders zich erop kunnen beroemen het hele seculiere, vocale oeuvre van Gesualdo uitgegeven te hebben. Het is een prachtige gelegenheid om Gesualdo’s eigenzinnige en vaak verontrustend expressieve muziek te leren kennen, in het dan in een prachtig gezongen maar zuiver vocale en karig geornamenteerde uitvoering.