Van ondankbaar repertoire gesproken: wat moet een groot organist beginnen eenmaal de belangrijkste muziek voor het instrument reeds op cd staat? Bernard Foccroulle, misschien wel dé belangrijkste instrumentalist van dit moment, speelde zich al de eeuwigheid in met een superieure integrale opname van de werken van Johann Sebasian Bach, en hij vergaarde reeds een aardige muzikale reputatie als directeur van De Munt tot in de vroege jaren 2000. Verspreid over 16 cd's bracht Ricercar in 2009 een fabuleuze verzamelde opname uit met Foccroulle's Bach-project. Hierbij dient opgemerkt dat de organist, Luikenaar van geboorte trouwens, altijd met zorg de instrumenten uitkiest waarop hij speelt. Voor zijn fameuze Bach-editie zwierf hij tussen 1982 en 1997 door Europa, op zoek naar orgels die het karakter van de muziek recht deden. In plaats van zwaarwichtige interpretaties, die het loodzware karakter van het orgel als instrument nog verder aandikken, speelt Foccroulle echter met groot plezier, met humor en vooral erg divers, waardoor het klavier in zijn handen een bijna delicaat toetseninstrument wordt.
Vraag is of de muziek van Georg Böhm, een tegenwoordig zo goed als vergeten componist, dankbaar genoeg is om Foccroulle's onbetwistbare talent te laten schitteren. Het antwoord is hoe dan ook affirmatief: Böhm was de leermeester van Bach en de grootmeester van de Duitse Barok is dan ook nooit veraf. Toch valt op dat Böhm ook een grote voorliefde koesterde voor de Franse muziek van zijn tijd. Böhm, een figuur van de generatie tussen Buxtehude en Bach, is waarschijnlijk heel belangrijk geweest voor iemand als Bach, die later in zijn carrière een bijna "Europese" stijl zou creëren die het louter Germaanse ver oversteeg. Ook kreeg Bach onderricht van Böhm in de principes van de orgelbouw, die Bachs grote liefde voor het instrument allicht nog hebben aangewakkerd. Van de verhouding tussen Bach en Böhm is overigens pas onlangs concreet bewijs gevonden, met name een transcriptie die de amper vijftienjarige Bach aan zijn leermeester Böhm opdroeg. Dat dit de katalysator zou kunnen zijn om het weinig werk van Böhm opnieuw onder de aandacht te brengen, is in ieder geval een goede zaak, want zijn muziek is dan misschien oerdegelijk, maar ook gewoon ontroerend en inspirerend.
Tijdens zijn zoektocht naar een geschikt instrument kwam Bernard Foccroulle deze keer uit in Alkmaar, waar hij het orgel van de Laurenskerk besteeg. Dit heeft bepaalde gelijkenissen met het orgel waar Böhm waarschijnlijk vooral mee gewerkt heeft: het instrument uit de Janskerk in Lüneburg. Beide instrumenten zijn uistekende Barokorgels, waarin echter oudere elementen werden verweven met toen recente ontdekkingen. Foccroulle schrijft zelf zijn warme, ronde klank toe aan het superieure orgel, dat wendbaar genoeg is voor deze muziek en tegelijk een schat aan verfijndheden bevat die het instrument tot in de puntjes afmaken. Daarbij komt natuurlijk het absolute meesterschap van Foccroulle zelf, die 18 relatief korte werkjes naast elkaar plaatste en er een interessant recital uit brouwde. Hoe verhalend de organist echter ook omspringt met deze muziek, het is goed mogelijk dat de gemiddelde luisteraar verloren zal lopen. Orgelmuziek blijft hoe dan ook voorbehouden aan een bepaalde niche en het zijn slechts een uitgelezen aantal werken die de doorsnee klassieke muziekliefhebber diep kunnen ontroeren. Daarom zou Foccroulle misschien beter gaan focussen op het latere orgelrepertoire, in plaats van obscure componisten op te vissen uit de Barokke vijver. Hoewel dat tot een fantastische opname als deze leidt, gaat aan Foccroulle een muzikant verloren die ongetwijfeld veel te vertellen heeft in het grote, (post-)romantische orgelrepertoire. Vermoed kan echter worden dat label Ricercar, nog steeds een specialist in oude muziek, Foccroulle hier niet toe stimuleert. De toekomst zal dus moeten uitwijzen of de samenwerking tussen beide partijen de tand des tijds zal overleven.