Bij muziekcentra uit de vroege achttiende eeuw denk men vaker aan Londen (Händel), Leipzig (Bach), Dresden (Fasch), Hamburg (Telemann) of Venetië (Vivaldi). Wenen, een stad die geen honderd jaar later de thuishaven zou worden voor een heel leger beroemde muzikanten, trekt minder de aandacht. De bekendste naam uit de Oostenrijkse hoofdstad was die van Johann Joseph Fux (1660-1741), een man van relatief lage komaf uit Styrië die het tot hofcomponist van keizer Leopold I (en later Joseph I en Karel VI) bracht.
Fux’ grootste faam ligt misschien nog wel in het compositietraktaat ‘Gradus ad Parnassum’, een geschrift over polyfonie waarvan de bekendheid sindsdien Fux’ eigen muziek ver overtroffen heeft. Jammer is dat, want Fux was een erg productieve componist die originele en eerlijke muziek schreef in zowat elk denkbaar genre.
Om een overzicht te bieden van wat Fux’ repertoire allemaal te bieden heeft, is dit cd’tje opgedeeld in vier verschillende secties: ‘Hofmusik’ bestaat uit Frans geïnspireerde suites met hofdansen, ‘Per l’opera’ of theatermuziek behoeft weinig uitleg… ‘Da Chiesa’, of – instrumentale – religieuze muziek en ‘Da Camera’, oftewel kleinschalige composities die in besloten kring uitgevoerd kunnen worden, sluiten de cd af.
Fux’ leven, op de grens tussen zeventiende en achttiende eeuw, omspant een periode van haast totale dominantie van Franse muziek in het Europese muziekleven. Het is dan ook moeilijk om naast de Franse invloeden te kijken in Fux’ eigen composities. Twee ‘Ouvertures’ zijn typerend Franse danssuites, met een majestueus openingsdeel, gevolgd door een snelle fuga en een reeks dansen en karakterstukjes. Kenmerkend is bijvoorbeeld het sporadische gebruik van tamboerijns in de ouverture in C, K334, om de dansritmes wat beter in de verf te zetten.
Ook het prominente gebruik van violen is op Frans gebruik geïnspireerd en Fux’ sonate voor drie soloviolen in F, E67 is een kenmerkend voorbeeld van kamermuziek uit de late zeventiende en vroege achttiende eeuw. Stilistisch sluit die sonate sterk aan bij gelijkaardige werken van bijvoorbeeld Henri Purcell, met zijn intelligent contrapunt en korte maar contrasterende deeltjes.
Een ‘sinfonia’ in g mineur, die Fux componeerde voor de opera ‘Il Mese di Marzo’ is een knap stukje ‘Sturm und Drang’ avant-la-lettre en de Neue Hofkapelle Graz voert deze bewogen muziek met veel karakter uit. Dat vertaalt zich naar een snel opgewonden tempo, hobo’s die duidelijk hoorbaar zijn en goed een gevoel van onrust kunnen opwekken en bassen die bij momenten stevig uit de hoek mogen komen. Ook bedoeld als operamuziek, is een ‘Intrada’ voor hobo’s, strijkers en continuo, met een obligate partij voor trompet. Het is een flitsend stukje polyfonie die nog het meeste aan de trompetpassages uit Händels grote oratoria doet denken.
De sectie ‘Da Chiesa’, muziek voor de kerk dus, is bij momenten nauwelijks te onderscheiden van de muziek die Fux voor het theater schreef. Het is een levendige illustratie van de wereldse en rijkelijke pracht en praal van het Habsburgse katholicisme in de vroege achttiende eeuw. Twee korte sonates voor strijkers en continuo worden vooraf gegaan door een erg contrasterende ‘sinfonia’, waar Fux doorlopend speelt met het afwisselen van een levendige en langzame passages. Afwisseling is trouwens geen slecht woord om deze kundig ingespeelde cd te omschrijven, die elk aspect van het Weense muziekleven laat horen, samengebracht in het oeuvre van een van haar belangrijkste vertegenwoordigers. Het resultaat is dan ook een erg diverse en zelden eentonige verzameling barokmuziek!