De naam Fred Frith zal bij het alternatieve rock- of jazzpubliek meer dan één belletje doen rinkelen. Als muzikant in, naast en met John Zorn, Naked Ciry, Henry Cow, Ikue Mori, Skeleton Crew of Tom Cora heeft hij zijn plaats in collectieve geheugen van deze muziekcultuur verdiend veiliggesteld. Minder bekend zijn Friths klassieke muziekwerken, waarvan er hier enkele zijn samengebracht met als centrale uitvoerders het befaamde Arditti String Quartet. Als deze dubbelcd met de kamermuziekwerk van Frith één ding duidelijk maakt dan is het wel dat zijn "klassieke" muziek de genreaanduiding "klassiek" echt verdienen. Hier geen Night of the Proms of weer een jazz- of popartiest die zonodig een symfonie moet schrijven, maar muziek die echt in de klassieke tradities staat. Bovendien weet Frith dit te doen zonder het de luisteraar moeilijk te maken. Extreme dissonanten worden vermeden zonder weg te zakken in klassieke akkoorden. Verschillende speeltechnieken zoals de spokende flageoletten, kort klinkend pizzicatospel of glissandi worden niet als effect aangewend, maar hebben een essentiële functie in de muziek en worden perfect geïntegreerd.
Het meest herkenbaar stuk hier is 'Lelekovice' (1990) voor strijkkwartet. Het werk is opgedragen aan de Tsjechische violiste en componiste Iva Bittová en dat laat zich snel horen. Een motiefje dat duidelijk schatplichtig is aan muziek uit de Balkan zet het stuk in en dient als refrein in het eerste deel. Daartussen plaatst Frith minder voor de hand liggende passages waarbij de strijkers het herkenbare wegvegen door glissandi of korte speldenprikken. Het werk telt negen korte delen waarin de componist later ook nog wandelt langs salonmuziek, hoekige ritmes, repetitieve lijnen, een wals en zelfs langs iets wat bij een mindere god sferische filmmuziek geweest zou zijn. Frith plaatst dit deel – met vage herinneringen aan de langzaam stijgende en episch brede melodie van Samuel Barbers 'Adagio' – echter in een net iets wrangere harmonie zodat noch zakdoeken, noch geeuwen aan de orde zijn.
'Tense Serenity' uit 1997 (voor strijktrio en trombone) laat een componist horen die een heel ander pad bewandelt dan in 1990. Van duidelijke referenties is geen sprake meer. De muziek klinkt abstracter en zelfstandiger. Bovendien denkt Frith niet meer in kleinere gehelen, maar neemt hij nu alle tijd om de muziek te laten ontwikkelen en ontplooien. De melodieën vertonen onverwachte sprongen en vreemde wendingen, waardoor ze nauw aansluiten bij de 20ste eeuwse klassieke muziek. Toch stuurt hij de luisteraar niet zomaar de woestijn in. Duidelijke structuren bieden de nodige houvast en laten toe Friths rijke muzikale verbeelding te volgen. Omdat alle brutaliteit gemeden wordt en de muziek ongegeneerd "mooi" mag zijn, krijgt de vreemde, schijnbaar tegengestelde kleurcombinatie van strijkers en trombone alle kans om complementair te klinken. Het technische meesterschap en het exacte samenspel van trombonist Uwe Dierksen en de strijkers van Arditti versterken deze symbiose. Zo krijgt Dierksen de plaats in de spots in het openingsdeel, waarbij de strijkers Dierksens frases lijken te onderstrepen. Ze doen dit zo nauwkeurig dat het lijkt alsof strijkers en trombones op elkaar geplakt lijken. De beheersing die de trombonist daarbij in de onwezenlijke, vocaal aandoende hoogte demonstreert, is bij momenten onwaarschijnlijk. In het derde deel staan de strijkers dan weer centraal. In een duidelijk opbouw, waarbij één bepaalde beweging – een sereen kerkkoraal, maar dan in trillerversie – steeds terugkomt en net anders wordt ingevuld, creëert Fred Frith een heel eigen tijd en ruimte, waar het voor de luisteraar aangenaam, maar niet gratuit vertoeven is.
Op de tweede cd is Frith te horen als gitarist, waaronder twee maal in combinatie met het Arditti strijkkwartet. 'Allegory' en 'Fell' werden allebei in 2001 geschreven en laten een componist horen die met minder steeds meer kan doen. In het driedelige 'Allegory' staat de gitarist Frith duidelijk ten dienste en los van de strijkers. Zo levert hij in het eerste deel de licht krakende ondergrond waarop de verschillende instrumenten van het strijkkwartet schichtig tevoorschijn komen, om even snel terug weg te schieten. In het tweede deel gaat Frith als componist dan weer de neoklassieke toer op: melodieën worden bijna tonaal en soms zelfs quasi romantisch, in polyfone passages pikken de strijkers afgemeten op elkaar in en als zelden tevoren mag het Arditti hier ook als blok uitpakken. Voor een duidelijkere symbiose tussen Friths gitaar en de strijkers is het wachten tot in het afsluitende deel van 'Allegory'. Hier mengt de gitaar zich onder de strijkers in muziek die vertrekt vanuit een kleine muzikale beweging, maar die geleidelijk aan stilvalt, alsof het geluid bevriest. Voor het 'Fell', het andere stuk voor gitaar en strijkkwartet, hanteert Frith dan weer een duidelijk repetitief procédé. Tot vijf maal toe is een gelijkaardig proces van langzaam dalen te horen dat echter telkens anders wordt ingevuld. Het spel van tijd, stilstand en beweging, dat ook in andere werken op deze cd aan de orde is, wordt hier door Frith overtuigend gespeeld. De muziek wordt nooit saai en prikkelt voldoende om de volgende stap af te wachten.
Op de dubbel-cd 'Eleventh Hour' is 'Stick Figures' de vreemd eend in de bijt. Hier geen strijkers maar wel Frith en William Winant die met 6 gitaren een abstracte klanklandschap creëren. Desolaat als een verlaten prairie, maar dan zonder de obligate, fluitende cowboy. Ook hier neemt Frith rustig zijn tijd. In een lang uitgesponnen en traag spel van toonhoogtes en toonkleur focust Frith op de klank. Jammer genoeg gaat dit ten koste van de compositie en daarmee speelt Frith één van zijn sterke troeven niet uit. Voor fans van gitaarexperimenten en liefhebbers van soundscapes zal 'Stick Figures' de moeite blijven, maar de andere stukken op 'Eleventh Hour' laten horen dat Frith tot meer in staat is.
Meer over Fred Frith
Verder bij Kwadratuur
Interessante links