Men kan de winnaars van het Koningin Elisabethconcours in twee categorieën opdelen: diegenen die na hun triomftocht het hoofd boven water wisten te houden en zich internationaal naar de top werkten versus diegenen die uiteindelijk in de vergetelheid zijn geraakt, voor eens en voor altijd. Waarschijnlijk hoort Valery Afanassiev in de eerste categorie thuis, hoewel het niet het grote publiek is dat vandaag nog altijd warm loopt voor zijn opnames. Een aantal jaar terug bracht ECM een live-concert uit waarop de pianist Schuberts laatste, desolate sonate speelt. Een die op een duistere, bijna huiveringwekkende manier doorvoeld overkwam, en daarbij overigens technisch evenzeer omver blies. Toch is die opname tot weinig huiskamers doorgedrongen, en wel omdat Afanassiev niet wekelijks in recital te zien is en dus als naam ondergesneeuwd aan het geraken is. Naast zijn piano wordt de man immers in beslag genomen door zijn tweede grote liefde: het auteurschap. Hij leest veel en schrijft ook zelf romans. Ook van zijn literair talent laat zijn laatste opname voor ECM toe te proeven. Boordevol abstracte referaten, waarbij een lijn getrokken wordt van het Parsifal-verhaal naar Schubert en van diens ‘Moments Musicaux’ naar Goethe’s ‘Faust’, lijken zijn liner notes de luisteraar op een dwaalspoor te zetten, als het ware een soort geestelijke poëtische ruimte te creëren waarin de muziek die hij opvoert moet begrepen worden. In ieder geval hoogst interessant, althans voor wie muziek graag benadert vanuit een breder cultureel perspectief.
In de ‘Moments Musicaux’ zoekt Afanassiev naar stilstand, naar momenten die secondenlang duren maar waarbinnen dat tijdsaspect precies totaal komt te vervagen. Interpretatief vertaalt zich dat naar een muzikale benadering tot in het extreme: hij wil van Schuberts partituren louter muziek maken, louter melodie die zich aan de luisteraar manifesteert. Tegelijk begrijpt de uitvoerder dat een dergelijk streven onmogelijk te vervullen is: er is per definitie een context waarbinnen de luisteraar tot de muziek komt. Door het concrete te verhullen en enkele ongrijpbare elementen, zoals een spel met seizoenen, te vermelden, tracht Afanassiev de toehoorder in de zetel vast te pinnen, de geest vast te lijmen aan de muziek door haar dol te laten draaien op een niet te vatten begrippenkader. Los van de vraag of een dergelijke queeste enige kans op welslagen heeft, zijn Afanassievs ‘Moment Musicaux’ simpelweg prachtig. Hij toont zich erin als een teder pianist: de toetsen vaderlijk liefkozend, niet als een gluiperige minnaar. Zes verschillende karakters laat de Rus naar boven komen. Met totaal engagement, maar daarom nog niet zwelgend in overdaad: matiging zijn ’s mans muzikale momenten niet vreemd.
De tegenstelling met de sonate D850 zal niemand ontgaan. Hierin doet Afanassiev immers zijn reputatie van gevoelsmens tot in het buitengewone alle eer aan. Hij ziet in het werk de omzwervingen van een eenzaat die de wereld in al zijn gruwelen aanschouwt. Die rondstruinende ziel is Schubert, een karakter die geen vragen stelt, maar zijn omgeving precies zo portretteert als die zich aan hem voordeed. Voor diens uitvoering heeft de pianist zich de vraag gesteld hoe dat wereldbeeld er dan moet hebben uitgezien, en zijn uitkomst luidt dat de verschrikking in Schuberts latere werken een soort thematische rode draad vormen. Dat ze desolaat zijn hoeft niemand in twijfel te trekken, maar de conclusie waartoe Afanassiev komt zal niet door iedereen geapprecieerd worden. Reeds eerdere Schubert-opnames van zijn hand kregen de kritiek te verduren dat ze (bijna) pervers waren in hun steven naar een extraordinaire gevoelsmatige impact, waarvoor Afanassiev de partituren als het ware zou opblazen. Voor zijn sonate D850 geldt dat niet: de vele lichtere karakters presenteert de man met een aanstekelijke glimlach. Daarbij springt voortdurend een enorme pianistieke helderheid in het oog: met pedaal wordt schaars omgesprongen en qua transparante communicatie tussen linker- en rechterhand zal menig pianist met open mond naar Afanassiev gapen. Toch is het niet helemaal duidelijk waarom deze werken niet klassieker kunnen worden opgevat. Er gaat namelijk niets boven Alfred Brendels schoonheidszin, een waarop men nooit uitgekeken raakt. Met deze lezing is dat anders: Afanassiev maakt van Schuberts D850 een boeiende en emotioneel gewichtige maar vermoeiende rit. Terwijl na Brendels laatste noot meteen het verlangen de kop op steekt om het werk nog een keer op te leggen…