Met ‘Masquerade’ mag stilaan de laatste twijfelaar overtuigd zijn: het is de brassband uit Sandbach (Cheshire, zo’n 35 km ten zuiden van Manchester) menens. Ontstaan in 1900 werd de band meteen op de schoot genomen door vrachtwagenfabrikant Foden, dat intussen zelf niet meer bestaat. De jongste jaren wedt Foden’s op verschillende paarden: klassiekers, solistenwerken en moderne composities worden gereleaset op aparte schijfjes.
Het repertoire op ‘Masquerade’ borduurt verder op ‘Rococo Variations’ en bevat aldus vier hoogstaande klassiekers uit het brassbandrepertoire. John Ireland schreef de opener ‘Comedy Overture’ voor de nationale brassbandkampioenschappen van Groot-Brittannië van 1934, die werden gewonnen door de bezetting van wat in die tijd de Foden’s Motor Works Band heette. Pas later verscheen een uitgebreide versie, onder impuls van Sir Adrian Boult, wat ‘A London Overture’ werd. Onder leiding van dirigent Howard Snell valt hier op dat het orkest het werk heel fris laat klinken, hoewel de stijl van tijdgenoten als Holst en Vaughan Williams duidelijk herkenbaar is.
Snell leidt tevens Wilfred Heatons ‘Partita For Band’, een 25 minuten durend vierkoppig monster dat destijds werd ontvangen als te moeilijk en te modern, een stigma dat wel aan meer van zijn grotere werken kleefde. Vandaag klinkt het vooral tijdloos. Al van in de ‘Prelude’ wordt de luisteraar overweldigd door de krachtige tonen, maar vooral in het ‘Scherzo’ worden alle secties uitgedaagd in een muzikaal walhalla vol virtuoze trekjes, een grillig tempo en een felle climax. Het daaropvolgende ‘Canzona’ begint in contrast hiermee in een totale rust, al lijkt deze meer op de sfeer na een ramp. In het afsluitende ‘Rondo’ mogen zowat alle muzikanten nog eens tot het uiterste gaan, al worden de twee voorgaande delen muzikaal niet meer overtroffen.
Het titelnummer, een van de pareltjes van Philip Wilby, is geënt op onder meer ‘Falstaff’ van Verdi en van hetzelfde kaliber als ‘Partita’. Foden’s bewijst hier dat de recente successen op diverse tornooien geen toevalstreffers zijn, maar het resultaat van jarenlang opbouwen met een resem topmuzikanten, met als voornaamste figuren principal cornet Mark Wilkinson, euphoniumvirtuoos Glyn Williams (die hier na zo’n vijf minuten een impressionante cadens geeft) en alto soliste Lesley Howie.
Net als in ‘Masquerade’ staat Allan Withington aan het roer in het voorlopig nog zwaar onderschatte ‘The Power Of The Soul’ van de Nederlandse componist/dirigent Maurice Hamers. Of dit het werkelijk het mooiste werk is, hangt af van persoonlijke voorkeuren, maar ondergetekende durft hiervoor te kiezen. Het werd in 2011, zo’n acht decennia na ‘Comedy Overture’ dus, geschreven voor de Noorse brassbandkampioenschappen. Muziek en titel verwijzen naar de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en zijn netjes onderverdeeld in een viertal grote delen. Na de uitbundige sfeer van geboorte en wedergeboorte, volgt de contemplatieve fase van verlies en trauma. Een duet van cornet en vermoedelijk trombone wordt gevolgd door een euphoniumcadens waar sopraancornet en vibrafoon op ingaan. Een trage mars, die doet denken aan ‘Bydlo’ van Moessorgski maar dan met een intensere climax, leidt vervolgens naar de bevrijding van de ziel en hier barst het werk uit zijn voegen in een waar kippenvelmoment met een jazzy walking bass. De verlossing ten slotte houdt aan hetzelfde thema maar vol berusting.
In diverse brassbandtijdschriften werd ‘Masquerade’ genomineerd voor beste Britse brassband cd van 2012, naast de iets eerder verschenen ‘Pictures’ van Black Dyke Band en ‘War Of The Worlds’ van Brighouse & Rastrick, voorwaar een stevig gezelschap. Foden’s Band zorgt echter voor dat tikkeltje meer.