Dat Fatoumata Diawara, geboren in Ivoorkust, het tijdens haar jonge leven niet cadeau kreeg, heeft haar niet verbitterd gemaakt. Haar Malinese ouders dwongen haar een succesvolle acteurscarrière op te geven en zagen dochterlief liever niet naar Frankrijk vertrekken om mee te spelen in een productie van de bekende straattheatergroep Royal de Luxe. Diawara vertrok dan maar op eigen houtje naar Parijs waar ze evolueerde van een van huis weggelopen jonge dame naar een zangeres met een contract bij het befaamde World Circuit label.
Haar debuut-cd ‘Fatou’ staat vol met kleine verhalen over grote onderwerpen: liefde, vrouwenbesnijdenis, oorlogszuchtige Afrikaanse leiders of gedwongen huwelijken. Diawara vertelt ze niet razend van woede, noch tranerig. Vrolijk zal een luisteraar van haar muziek niet worden, maar ze deelt haar tikken uit met een fluwelen handschoen: aangrijpend en in een zacht klankbeeld.
Dat de teksten meer dan excuses zijn om liedjes te maken, blijkt niet alleen uit het cd-boekje waarin ze niet alleen in Diawara’s eigen taal, maar ook vertaald in het Frans en Engels terug te vinden zijn. De muzikale eenvoud van haar songs geeft haar teksten alle ruimte, waarbij ze bovendien gebruik maakt van een spontane parlandoritmiek.
De muziek klinkt heel direct en vermijdt elke nodeloze opsmuk. De balans tussen stem, gitaar en percussie zit steevast goed – niet verwonderlijk met een producer als Nick Gold. Een echte gitaarvirtuoze is Diawara niet. Voor het meer prikkelende werk krijgt ze steevast een andere gitarist naast zich, maar dan nog blijft alle aandacht naar de songs gaan. Die klinken lichtvoetig zonder te bruisen en blijven – ondanks de soms uitgesproken eenvoud – meteen in het geheugen hangen.
Fatoumata Diawara profileert zich hier expliciet als Afrikaanse singer-songwriter. De invloeden van het zwarte continent zijn ontegensprekelijk aanwezig, maar passen in de context van de liedjesschrijfster. De inbreng van ngoni en kora (Toumani Diabate in ‘Bissa’) is eerder bescheiden en had gerust wat meer gemogen. De drive daarentegen verraadt zowat constant Diawara’s wortels, zoals in het twinkelende ‘Bakonoba’ waar het metrum soms niet helemaal ingevuld wordt en in ‘Kèlè’ dat heerlijk gaat schommelen door de Afrikaanse ritmiek.
De inbreng van traditionele percussie en slagwerk is sober, maar effectief. Wanneer hier dan net iets meer van gevraagd wordt, is het effect opvallend. In ‘Mousso’ mogen de drums even de motoriek wat aanzwengelen, maar het is vooral in het aan Oumou Sangaré (Diawara’s grote voorbeeld) opgedragen ‘Makoun Oumou’ dat de impact groot is. Nochtans gaat het ook hier alleen maar om wat extra cimbaal- en tromwerk, maar het “grootse” karakter van het geluid mist haar uitwerking niet.
Spectaculair klinkt ‘Fatou’ nooit, maar dat versterkt alleen maar de integriteit van het album. De ebbenhouten stem van Fatoumata Diawara heeft de afgelopen jaren al geklonken in combinatie met Oumou Sangaré, jazzzangeres Dee Dee Bridgewater en de “supergroep” AfroCubism. De kans dat deze lijst gevoelig uitgebreid wordt, is op basis van wat ‘Fatou’ laat horen erg groot.