In 2006 verscheen het album 'VSPRS', waarop de Belgische saxofonist Fabrizio Cassol de 'Mariavespers' van Monteverdi als uitgangspunt nam voor de muzikale omlijsting van Alain Platels gelijknamige dansvoorstelling. Onlangs deed Cassol hetzelfde voor 'Pitié' met fragmenten uit Bachs 'Matthäus-Passion'. De uitvoeringen voor beide producties zijn gebouwd rond Cassols jazztrio Aka Moon, maar waar hij voor 'VSPRS' ook beroep deed op muzikanten uit de wereld van de oude muziek, vult hij zijn trio nu aan met cello, viool (onder andere Tcha Limberger), accordeon, trompet en fluitist-vocalist Magic Malik. Naast deze Fransman duiken er nog vijf zangstemmen op, waarbij die van de contratenor Serge Kakudji de meest opmerkelijke is. De donkerte van zijn timbre zal voor bepaalde luisteraars (zeker in vergelijking met zijn helder klinkende, vrouwelijke tegenspeelsters) even wennen zijn, net als de Engelse tongval waarmee het Duits soms te horen is.
Net als bij 'VSPRS' gaat Cassol voor 'Pitié' verder dan het louter arrangeren van het origineel. Bovendien speelt de rolverdeling van de dansproductie (Maria, Maria Magdalena en Jezus) niet zo in de muziek. Hierdoor neemt Cassol genoeg vrijheid om met de fragmenten van de strak omlijnde muziek van Bach een eigen, voldoende gevarieerd verhaal te ontwikkelen, waarbij de originele muziek wel herkenbaar blijft. Nu eens klinkt 'Pitié' sober of meditatief, terwijl op andere momenten de mysterieuze kaart getrokken wordt en er ook rijke en zelfs wervelende passages te horen zijn. Cassol respecteert de indrukwekkende melodische en harmonische rijkdom van Bach. De saxofonist zijn aanpassingen zijn nooit fragmentarisch of ironisch, worden nooit flauw swingende barok, maar klinken erg integer en bijzonder menselijk. Soms blijft hij heel dicht bij de originele muziek (inclusief de begeleiding), terwijl hij op andere momenten melodieën radicaal gaat vervormen, ritmische veranderingen doorvoert of motieven gaat gebruiken als riff of verwerken tot heel eigen composities. Bovendien slaagt hij er in om de overgang tussen deze verschillende werkwijzes heel spontaan te laten verlopen.
Door de creatieve omgang met het origineel kan Cassol niet alleen de meer melodische aria's en koordelen als uitgangspunten nemen, maar ook de recitatieven. Door de kwaliteiten van de aantredende muzikanten kunnen er bovendien zijstapjes gezet worden, zoals de zigeneurinvoeden in 'Ich will dir mein Herze schenken' of de zuiderse en warme weemoed van 'Können Tränen'. Zelfs de warme gospel van 'Ja! Freilich' blijft geloofwaardig waarbij de cello-arpeggio's op het einde duidelijk knipogen naar Bachs cellosonates. Van een haast verbluffende schoonheid zijn de elkaar opvolgende delen 'Ach nun istmein Jesus', 'O Mensch' en 'Erbarme dich', die door Cassol in het Midden-Oosten gesitueerd worden. De schommelende groove, de pedaalnoten of de knap ingewerkte riffs gebaseerd op Bachmotieven suggereren een zonsopgang in Istanbul zonder te vervallen in postkaartexotica. Alleen klinken in dit oosterse drieluik bas en drums wat overbodig, een probleem dat zich in de andere tracks opmerkelijk genoeg niet stelt. Een van de grote smaakmakers in deze passages is Magic Malik die zingen en spelen afwisselt en combineert waarmee hij, in deze christelijk gewortelde muziek, oosterse mystiek binnen brengt. In 'Aus Liebe will mein Heiland sterben' gaat hij zelfs met zichzelf in dialoog door in canon te zingen en te spelen.
Cassols eigen inbreng in de muziek wordt uiteraard het meest duidelijk in de fragmenten waar hij het verst afstand neemt van Bachs originele materiaal. Het meest drastisch is zijn visie op 'So ist mein Jesus'. De ijle en dissonante vrouwenstemmen lijken uit Ligeti's 'Lux Aeterna' te komen, alsof Bach als lichtstraal gebroken wordt door het prisma van de Hongaarse componist. Ook 'Bin ich's' krijgt een heel andere lading. In plaats van de de paniekerige vraag van de leerlingen wordt dit deel een traag en golvend lamento dat in de korte versie op cd jammer genoeg niet het effect oplevert van de langere uitwerking in de dansproductie. Een gelijkaardige handicap treft het hemelse slotkoor dat Bach voorzag voor zijn 'Matthäus-Passion'. Hier blijft Cassol heel dicht bij het origineel, waarbij 'Pitié' een waardig en ontroerend slot krijgt. Waarschijnlijk onder praktische druk van de limieten van de cd (het album duurt net geen tachtig minuten) werd dit monumentale werk ingekort waardoor diegenen die het origineel kennen wat op hun honger zullen blijven zitten. Dat deze frustratie op 'Pitié' doorgaans weinig kans krijgt, mag als een verdienste op zich gelden voor zowel Fabrizio Cassol als zijn muzikanten. Het is niet iederen gegeven om eigenzinnig, geloofwaardig en tegelijkertijd respectvol om te gaan met een dergelijk stuk muziekgeschiedenis.
Meer over Fabrizio Cassol
Verder bij Kwadratuur
Interessante links