In mei 2010 vertoefde het Evan Parker ElectroAcoustic Ensemble twee dagen in het Kunstencentrum Belgie in Hasselt. De Limburgse optredens vormden het orgelpunt van een tour die de groep voor negen concerten lang had samengebracht, zoals Evan Parker zelf in de liner notes aangeeft: een unieke kans die zich, gelet op de markante samenstelling van de band, waarschijnlijk niet meer zal voordoen. Het publiek in KC Belgie werd dus geconfronteerd met een uitermate gerodeerd ElectroAcoustic Ensemble, zoals te horen is op de vier stukken die ‘Hasselt’, verschenen op Parkers eigen psi-label, vullen.
Het begon echter allemaal met slecht nieuws. Violist Phil Wachsmann moest verstek laten gaan, maar werd vervangen door contrabasklarinettist Peter van Bergen. Zo kreeg de groep een vijfde blazer naast trompettist Peter Evans, saxofonisten Evan Parker en Ned Rothenberg en Ishikawa Ko op shō (Japanse mondorgel). De snaarsectie bestond uit tot het duo van pianist Agustí Fernández en bassist Barry Guy. Drummer Paul Lytton was als vaste waarde present, naast een zeskoppige elektronicagilde met Richard Barrett, Paul Obermayer, Joel Ryan, Walter Prati, Lawrence Casserley en Marco Vecchi. Deze volwaardige elektronicasectie is meteen een van de specifieke kenmerken van het ElectroAcoustic Ensemble dat laptops en ander technologisch materiaal niet alleen gebruikt om klanken te genereren of te laten horen, maar ook om het geluid van de akoestische muzikanten in real time te vervormen.
Een tweede centraal kenmerk van het ensemble is de verbluffende muzikaliteit van de leden. Met blind vertrouwen en een perfect aanvoelen van elkaar demonstreerden ze in Hasselt hoe verfijnd en gevoelig vrij geïmproviseerde muziek kan zijn, welke kleurnuances er in enkele muzikanten schuilen en hoe flexibel een grote bezetting kan klinken. Ver weg van het auditieve geweld of blinde virtuositeit is ‘Hasselt’ een groepsprestatie, of het ensemble nu herleid wordt tot een trio of in voltallige bezetting speelt.
De kleinste bezetting is te horen in het poëtische ‘Hasselt 1’ waarin de elektronica mooi in het verlengde ligt van de soms ijle akoestische piano en shō. De muzikanten schrikken er niet voor terug alle tijd te nemen: de muziek ontwikkelt traag vanuit enkele herhaalde pianotonen die brede harmonische velden suggereren. Overhaasten in naam van de opgeblazen actie is er niet bij en dat geldt ook voor de andere nummers.
‘Hasselt 2’ (voor contrabas, contrabasklarinet en de elektronica van Barrett en Obermayer) klinkt veel beweeglijker. Hier haken de muzikanten razendsnel op elkaar in: kort op de bal, maar opnieuw met een geleidelijke evolutie. Het klankbeeld wisselt continu van dichtheid, vorm en samenstelling waarbij de contrasterende lagen (zoals die tussen de lang aangehouden basklarinettonen en de hyperdynamische elektronica) een logische geheel vormen.
De enige track zonder elektronica is ‘Hasselt 3’ waar het tempo weer wat naar beneden gaat, met vrij meanderende en elkaar overlappende lagen. Zoetjesaan wordt ook hier het geluid uitgediept en verbreed in verschillende richtingen, waardoor de intensiteit opgevoerd wordt zonder dat er zwaar in toonsterkte geïnvesteerd moet worden.
Voor het afsluitende ‘Hasselt 4’ tenslotte is de groep in grote bezetting te horen. De tot dan toe totaal afwezige bandleider Evan Parker maakt zijn verloren tijd goed door een ingenieus samenspel met de elektronica dat gedurende meer dan tien minuten het slotstuk inleidt. Schaduwboksend draaien de twee componenten rond elkaar, waarbij de elektronica niet alleen voor eigen klanken zorgt, maar Parker zijn eigen geluid ook vervormd terugkrijgt. Hierdoor versmelten het akoestische en het elektronische helemaal, waardoor Parkers geluid haast vloeibaar wordt en hij bij momenten onder zijn eigen waterspiegel lijkt te duiken.
Wanneer de andere muzikanten bijkomen, zet zich een verfijnde slalombeweging in gang die de muziek langs heel wat muzikale tegenstellingen voert zonder de beweging te breken: van het brede, weidse steppegeluid van de blazers tot de krioelende combinatie van contrabas, piano en elektronica. De vloeiende bewegingen die het geluid zo maakt, zorgen niet alleen voor de nodige variatie, maar laat ook horen dat het ElectroAcoustic Ensemble als groot geheel even elegant kan bewegen als de kleinere formaties waarin het ervoor te horen was.
Zelfs het neerleggen van de muziek, niet zelden een gevaarlijk moment bij vrije improvisatie, is in deze laatste track van een even grote vanzelfsprekendheid als wanneer de groep in kleinere formatie speelt. Meer nog dan de cohesie ten gevolge van het “lang” samenspelen, spreekt hier de muzikaliteit van de individuele groepsleden. Een muzikaliteit die in groep niets van haar zeggingskracht verliest.