Voelen hoe de jaren langzaam maar zeker de gezondheid aantasten, een zieke echtgenote die zienderogen achteruit gaat, toezien op het feit dat de eigen populariteit afneemt en de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog die nog vers in het geheugen zitten: een componist zou voor minder een partituur schrijven die ruikt naar de herfst, de herfst van een levenswandel. Toen Edward Elgar in 1919 eindelijk een definitieve streep trok onder zijn manuscript van het later legendarisch geworden celloconcerto, had de componist zijn grote successen als de 'Enigmavariaties' al bijna twintig jaar achter zich gelaten. Ondertussen was hij weliswaar zeer actief gebleven, maar een echte publiekslieveling was nog maar zelden uit de bus gekomen. Het celloconcerto zou daar verandering in brengen, al was dat pas met de klassieke opname van Jacqueline du Pré, die het werk voor eens en voor altijd toevoegde aan het repertoire. Sedertdien is een registratie van het concerto nog altijd een mijlpaal voor veel solisten: het vereist niet alleen een grote communicatieve gave ten aanzien van het orkest, maar ook een rijke klank, veel pit en vooral het vermogen de balans te bewaren en niet te verzuipen in de monumentale orkestpartij die Elgar aan een niet minder megalomane solistenpartituur toevoegde.
Paul Watkins is zelf dirigent en hij weet waar de valkuilen in dit concerto zich bevinden. Hij zegt zelf van een partituurstudie te zijn vertrokken, om exact na te gaan hoe orkest en solist schriftelijk-theoretisch gezien in elkaar vloeien. Precies dit trachtte hij vervolgens in klinkende muziek om te zetten. In Sir Andrew Davis vond de cellist vervolgens een dirigent die met een soortgelijke kennis van zaken aan de cd-registratie begon, maar tevens de nadruk wilde leggen op de directheid en de grote spontaniteit bij het orkest. Een uitvoering, zeker van Elgars celloconcerto, dient niet als een ingestudeerd nummer te klinken, en dus probeert Davis zijn musici in het moment zelf te inspireren. Volgens Watkins vormt de tandem met Davis en het BBC Philharmonic, een orkest dat impulsief durft reageren op een dirigent, het ideale concern om een zoveelste opname aan de rekken toe te voegen. Feit is dat Watkins zich inderdaad met groot inzicht en zin voor verfrissing op Elgar heeft gestort. Daar tegenover staat een orkest dat door Davis naar de prachtigste kleuren wordt geleid en daarbij inderdaad de kaart trekt voor de meest ongecompliceerde klank. Deze dirigent kent het oeuvre van Elgar door en door, maar de vraag is of hij met dit soort souplesse Elgar wel de nodige eer aandoet. Het concerto klinkt in zijn handen weliswaar ontroerend, maar niet zozeer inventief of genuanceerd. Anderzijds staat de opnamekwaliteit de grandeur van dit werk op geen enkele manier in de weg: de balans is superieur.
De vraag is waarin de kern van Elgar nu eigenlijk schuil gaat. Twee werken die aan deze al bij al fantastische opname van het celloconcerto werden toegevoegd, met name het 'Introduction and Allegro' en de gekende marsen gebundeld als 'Pomp and Circumstance', lijken aan te geven dat het feeërieke bij Elgar grenst aan het groteske. Men zou er de stempel van de Britse nationaliteit in kunnen zien: een overweldigende geluidsorgie, die zich in een marsritme manifesteert – vaarwel goede smaak? Zo simpel kan men zich uiteraard niet ontdoen van Elgars oeuvre, dat immers keer op keer harten sneller doet slaan en wie weet zelfs tranen losweekt. Davis is er van overtuigt dat dat alleen kan door de stukken in een ongecompliceerde gedaante te presenteren: zonder opsmuk en tierlantijntjes, maar met een eenvoudige en toegankelijke klankrijkdom die de luisteraar zonder omwegen tracht te bekoren. Dat lukt ook, hoewel een wolk van complexloosheid omheen dit album blijft hangen. Hoe moet een mens zich daar dan precies bij voelen?