Blue Note brengt met 'Symphony for Improvisers' één van hun avant-paradepaardjes uit. Cornetist Don Cherry nam drie free jazz-albums op voor het vermaarde jazzlabel in de jaren zestig waarvan 'Symphony for Improvisers' het middelste is. De plaat herbergt een enorme kleurenrijkdom door Cherry's keuze voor het septet waarbij de piano werd vervangen door vibrafoon. Verder zijn er zowel twee tenorsaxofonisten (Gato Barbieri en Pharaoh Sanders) als twee bassisten (Henry Grimes, J.F. Jenny-Clark), hoewel die nooit gelijktijdig samenspelen. De kleurklank van de blazersectie is enorm divers: van een hoge piccolo over een schelle cornet naar een brommende tenorsax. De twee stukken op het album benaderen de twintig minuten en verkennen alle hoeken van de toenmalige jazz. In de jaren zestig floreerde free jazz met mensen als Cecil Taylor. De bebop werd echter niet versmaad en dat is duidelijk te horen op deze plaat die de perfecte synthese is tussen de twee jazzstijlen.
'Symphony for Improvisers' bestaat uit vier delen. Het eerste deel, 'Syphony for Improvisers', begint met een exuberante, jachtige blazersuitbarsting die aanzwelt tot een polyfone drukte. Al snel komen herkenbare klezmerachtige patronen voor in Barbieri's scheurende tenorsax. Sanders katapulteert daar schrille, hoge piccolofrases door om vervolgens deze lijn door te zetten naar een solo met een moordend tempo vol jachtige versieringen en felle uithalen naar de hoge noten. Don Cherry pakt extatisch over en verkent het hoge register van zijn cornet met kronkelende zinnen. Het tweede deel, 'Nu Creative Love', is dan weer geënt in de bebop. Karl Berger zet de toon in met een levendige bopsolo waar de cornet met hoge, lange noten een soort van thema overspeelt. De ritmesectie doet ondertussen meer dan solide zijn werk. Drummer Edward Blackwell geeft een leuk, gesyncopeerd swingritme aan waarover Jenny-Clark een droge walking bass legt. Blackwell kleurt de compositie geweldig bij met geweldige roffels en cimbaalregens. Berger pikt daar gevat op in met zijn vibrafoon en volgt nauwgezet het ritme van Blackwells versieringen. Na een gedreven drumsolo schakelt het septet naadloos een versnelling hoger voor deel drie: 'What's not Serious'. Elke muzikant krijgt zijn solo en na nog een pittige drumsolo gaat de groep verder met het kort thema van 'Infant Hapiness', de finale van het titelstuk. Referenties naar meer etnische muziek zitten reeds in de solo's van Cherry die later met meer exotische getinte platen als 'Brown Rice' scoorde.
'Manhattan Cry' begint rustig als een ballad waarin Berger overschakelt naar piano. Cherry grijpt de luisteraar naar de keel met een enorm lyrische solo die in schril contrast staat met de vorige compositie. Barbieri komt met een subtiele, bijna griezelige crescendo naar de voorgrond om dan plots met een enorm emotionele, hese tenorsaxofoonsolo uit te pakken die uit zijn voegen barst. Na deze spookachtig vurige passage valt de groep terug op bijna slome bebop. Uitblinker is drummer Blackwell die overal tussenzit met opzwepende tussenslagen, complexe polyritmiek, tegentijden en waanzinnige roffeltjes, maar ondertussen zijn begeleidende taak niet vergeet.
'Symphony for Improvisers' is een meesterwerk van de zogenaamde free-bop. Het samenspel van het zevental is fenomenaal, de melodieën zijn vaak uitdagend, maar worden zo gebalanceerd dat het nooit van het goede teveel wordt. De kwaliteit van de opname is bovendien geoptimaliseerd, waardoor elk detail geaccentueerd wordt. Dit is een plaat die intens luisterplezier biedt in zijn eindeloze gelaagdheid.
Meer over Don Cherry
Verder bij Kwadratuur
Interessante links