“Het muzikale leven in Budapest is in een woord op te sommen: ‘Dohnanyi’ “, aldus een uitspraak van Dohnanyi’s landgenoot Bela Bartok. En als Bartok nu als een grootheid uit de twintigste eeuw wordt aanzien, vergeet men gemakkelijk dat voor de tweede wereldoorlog het Ernst of Ernö von Dohnanyi (1877-1960) was die het bekendst was als vertegenwoordiger van de Hongaarse muziek.

Dohnanyi’s variaties voor piano en orkest (op de melodie van ‘altijd is kortjakje ziek’ – de componist was niet verstoken van een gezond gevoel voor humor) vormen zijn bekendste werk en zowat het enige orkestwerk van hem dat nu nog met enige regelmaat uitgevoerd wordt. Dat is jammer want de componist schreef ook twee interessante en lange, grote pianoconcerti, die hier voorgesteld worden in een uitvoering met Howard Shelley aan de piano en de BBC Philharmonic onder leiding van Matthias Bamert.

Opvallende Hongaarse invloeden, in de stijl van bijvoorbeeld Liszts Hongaarse rapsodieën of Bartoks muziek, blijven grotendeels achterwege. Als men een invloed mag ontwaren, dan is het wel die van Johannes Brahms, die de jonge Dohnanyi een duwtje in de rug had gegeven aan het begin van zijn carrière en aan wiens stijl Dohnanyi min of meer trouw bleef. Het eerste pianoconcerto was een vroeg werk, dat Dohnanyi in 1897 schreef maar het tweede concerto werd echter ver in de twintigste eeuw geschreven, niet in de negentiende eeuw en dat toont zich ook. Dohnanyi’s basispalet is romantisch in de Duitse traditie van Brahms en Schumann maar hij orkestreert met het gemak van Richard Strauss en is niet bang van een atonaal, dissonant akkoord of zelfs een knipoog in de richting van jazz- en lichte muziek. Zo is er aan de eigenzinnige openingsfrase van het tweede concerto helemaal niets negentiende-eeuws meer en haalt die eerder muziek van zulke twintigste-eeuwse modernisten als Paul Hindemith voor de geest.

Er hoeft geen twijfel over te bestaan dat dit bravourestukken voor piano zijn, in het karakter van de grandioze concerti van Rachmaninov. De piano krijgt dan ook ruimschoots de kans om te schitteren, met of zonder orkest en mag uitgebreide, vrije cadenza-achtige passages tevoorschijn toveren. In Howard Shelley (ook geen onbekende met Rachmaninovs pianowerk trouwens) werd alvast een puike pianist gevonden, die een passend weelderige en soms minder passend bruuske toon aanslaat in beide concerti. Dat wil dus zeggen dat men machtige akkoorden en arpeggio’s kan horen en dat Shelley genoeg klank uit zijn piano haalt om een massief orkest te baas te kunnen. In de finales van beide concerti kan hij echter net zo goed lichtvoetig en accuraat blijven klinken en daar hoort men soms toch wel een klein beetje het temperamentvolle, vurige karakter van Hongaarse volksmuziek.

De rol van het orkest wordt echter niet verwaarloosd. Dit mogen dan wel pianoconcerti zijn maar de solist zit alleszins goed ingebed in een orkestpartij die geschreven werd door iemand die maar al te goed wist hoe hij een orkest moest aanwenden. Koperblazers mogen hun hart ophalen, zeker in de slotkoraal van het eerste concerto, dat dik als harmoniemuziek georkestreerd is. Maar als sommige passages aan de opzichtige kant zijn, dan bewijst een plaats als de opening van het middendeel van het eerste concerto dat Dohnanyi ook integere muziek kon schrijven, die de geheimzinnige nachtelijke sfeer van een duistere nocturne uitbeeldt.

Wie van Rachmaninovs pianoconcerti, van de muziek van Richard Strauss of van die van Johannes Brahms houdt, zal kunnen genieten van Dohnanyi’s pianoconcerti. Absolute meesterwerken erin zien zou een brug te ver zijn maar deze gevarieerde werken, compleet met hun weelderige orkestratie, grandioze pathos maar net zo goed integere momenten en hun boeiende kruisbestuiving tussen romantiek en modernisme zijn beslist het beluisteren waard.

Meer over E. von Dohnanyi


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.