De Franse classicistische opera is haast volledig verdwenen naast het werk van Wolfgang Amadeus Mozart maar enkele ensembles en dirigenten proberen dit vergeten repertoire opnieuw in de belangstelling te brengen. De Fransman Hervé Niquet is zo iemand, met zijn Concert Spirituel maar het ensemble Les Agrémens en haar dirigent Guy Van Waas zijn nog specifieker op de Franse achttiende eeuw gefocust. Het zou dan ook niet de eerste keer zijn dat ze een opera uit de betrekkelijke obscuriteit redden, zoals ze hier doen met ‘La Venitienne’ van de hofcomponist en –violist Antoine Dauvergne.
Dauvergne vormt een link tussen Rameau en Gluck maar tegelijkertijd ook tussen de oudere, hoog aangeschreven ‘Tragédie’, zoals die aan het hof in Versailles beoefend werd en de burgerlijke ‘Opera Comique’. ‘La Venitienne’ dateert uit 1768 en is een komische opera in de stijl van Mozarts Da Ponte-opera’s, met vermommingen en misverstanden en een afloop waarbij alles toch weer goed komt. Hoewel de opera heel wat elementen bevatte die bij het publiek moesten aanslaan, van balletscènes en een exotische, Italiaanse setting tot een tweede akte met spectaculaire bovennatuurlijke elementen, flopte het stuk in Dauvergnes tijd en bleef het sindsdien onherroepelijk onder het stof liggen.
De ouverture is een plezierige ontdekking, zoals wel vaker gebeurt bij dit soort van werken: totaal ongekend maar origineel in zijn melodievoering en fijntjes geïnstrumenteerd. Er blijft veel baroks zitten in ‘La Venitienne’, van deze typisch driedelige ouverture met zijn snel-traag-snel patroon tot de ‘Prélude’ van de tweede akte, met zijn scherpe Franse dansritmes. Dat hoeft ook niet echt te verbazen van een componist die zijn opleiding in de eerste helft van de achttiende eeuw kreeg, maar dankzij zijn lange carrière (Dauvergne stierf acht jaar na de Franse revolutie) de hele ontwikkeling van de Franse burgerlijke opera bleef beïnvloeden.
De aria’s zijn overigens aan de korte kant, wat ook weer in de lijn van de Franse dramatische traditie ligt, waarbij het gereciteerde woord aan belang wint tegenover het zuiver lyrische. Het is in deze uitvoering zelfs jammer dat sommige aria’s niet een minuutje langer mochten duren, want Dauvergnes muziek bevat meer dan genoeg knappe melodieën en ‘Les Agrémens’ speelt met een hoorbare overtuiging. Wie trouwens wat aandachtiger luistert, hoort meteen hoe hecht de groep muzikanten van les Agrémens is en hoe moeiteloos ze deze muziek samen aanvoelen. Een eenvoudige baslijn uit een aria krijgt bijvoorbeeld meteen flair en cadans mee en een energiek stuk als de ‘Air des Devins’ wordt zo onmiddellijk op het scherp van de snee gespeeld.
Een wat romantische kijk op de aria’s, met zangers die op bepaalde plaatsen vibrato niet schuwen en Dauvergnes muziek graag extra dramatisch interpreteren, lijkt soms wat anachronistisch maar stoort daarom niet helemaal. De dialogen nemen de vorm aan van langere recitatieven die vaak doorspekt zijn met kortere lyrische frases en maken een levendige indruk, want ze krijgen van deze cast een normaal, natuurlijk spreekritme mee. De aria ‘D’un infedèle enfin, j’ai rallumé la flamme’ verliest zijn charme door de wat vlakkere stem van sopraan Chantal Santon, die elders overigens kleurrijker zingt.
Aan het eind van een beluistering is het echter het orkest dat de meeste lof verdient. De prestatie van de zangers is zonder meer mooi, maar het blijft ‘Les Agrémens’ dat voor het vuur van de uitvoering zorgt. Ondanks een mooie prestatie van bijvoorbeeld sopraan Katia Velletaz en van een opvallend gevoelige tenor Mathias Vidal is het de obligatie hobosolo in de aria ‘L’amour coute trop de soupirs’ de aandacht steelt, met een prachtige klankkwaliteit en een ingetogen expressiviteit. Een uitvoering die zulke momenten laat horen, doet deze vergeten componist alle eer aan. ‘La Venetienne’ mag gerust naast de opera’s van Rameau of Gluck gehouden worden!