‘Chants’ is het tweede album dat de Amerikaanse pianist Craig Taborn uitbrengt op ECM. Zijn vorige, ‘Avenging Angel’ was een soloplaat. ‘Chants’ is een trioalbum waarop Taborn te horen is met zijn “vaste” drummer (en studiegenoot) Gerald Cleaver en bassist Thomas Morgan.
Met het ruimtelijke geluid draagt de cd opnieuw duidelijk de stempel van het ECM-label, al klinkt ‘Chants’ minder “evident” dan het vaak heel toegankelijke ‘Avenging Angel’. Er zijn nog referenties naar impressionistische akkoorden of de tegelijkertijd gespeelde, ritmisch contrasterende tijdslagen van Ligeti, maar het pianistieke, zowel uit de jazz als uit de klassiek, moet plaats ruimen voor een eerder hermetische benadering.
Taborn behoudt zijn fijngevoelige aanslag en dynamische beheersing (mooi om horen hoe hij in ‘Future Perfect’ zelfs onder de bas van Morgan kan wegkruipen), kan de muziek harmonisch mooi laten opentrekken in ‘Silver Ghost’, maar van grote klassieke strevingskracht, laat staan een dramatische lading, is geen sprake. De muziek dreigt elk moment op te lossen en klinkt soms vluchtig en etherisch, maar zonder te vervallen in de bekende paden van de tegenwoordig zo populaire romantische pianominimalisten.
De composities van Taborn worden gedragen door onvoorspelbaar meanderende melodieën die vaak amorf aandoen, drijvend op een voor de luisteraar vage, maar voor de muzikanten net heel duidelijke ritmiek. Vanuit dit materiaal ontwikkelen Taborn, Morgan en Cleaver een organisch samenspel dat constant verschuift en zelden duidelijk verraadt wat vrije improvisatie is en wat vaste grond. In een continue beweging van samentrekken en loslaten houden ze contact, schijnbaar telepathisch, alsof een onhoorbare middelpuntzoekende kracht hen bindt.
Individueel laten Taborn, Morgan en Cleaver horen welke finesse ze in de vingers hebben. Cleaver klinkt nooit hard of opdringerig, maar net wel heel secuur en bij de pinken. Zo kan hij mee de muziek sturen, wat vooral duidelijk wordt in het tweede deel van de cd waar hij vaak de nummers solo inzet. Een speciale dimensie in het samenspel verschijnt wanneer Morgan unisono speelt met de linkerhand van Taborn, waardoor een diepe, polyfone tegenstem bij de melodie in de rechterhand van de pianist ontstaat. Het autonome karakter van de twee stemmen verraadt het meesterschap van de pianist, zoals de exacte ritmische prikken van het trio dat voor het geheel doen: subtiel, haarscherp gelijk, maar nooit opzichtig.
De stukken op ‘Chants’ laten twee sterk contrasterende gedaantes van het drietal horen. Sommige nummers klinken strak lockend, waarbij de muzikanten als de radertjes van een uurwerk in elkaar passen. In de meer open vormen met een wisselend of vaag tempo domineert een ondefinieerbare vorm, met een dito rolverdeling. Vooral bij ‘In Chant’ drijven de heren het ver. Met extreem veel ruimte in de opbouw moet de luisteraar de muziek laten intrekken. Klassieke muzikale bouwstenen als melodie, ritme en harmonie lijken te verdampen, waardoor het stuk meer abstracte geluidskunst wordt. Of dat nog jazz genoemd kan, mag of moet worden, is stof voor toogdiscussies. Dat Taborn een even originele als breed ontwikkelde muzikale persoonlijkheid heeft, daar moet na ‘Chants’ niet te veel aan getwijfeld worden.