De sonates voor meerdere instrumenten van de Franse barokke componist François Couperin hebben de onderscheiding tot de eerste instrumentale muziek te behoren die geschreven werd voor het absolutistische hof van Versailles. De voorkeur voor de Franse taal, en dus voor drama en theater was zo sterk bij Lodewijk XIV’s hofhouding dat instrumentale muziek beschouwd werd als een medium voor de lagere klassen. De enige zuiver instrumentale muziek die aan het hof geschreven werd, was dansmuziek.
Couperin introduceerde zijn sonates dan ook eerst onder het pseudoniem van een onbekende Italiaanse componist, die zogezegd een collega van Arcangelo Corelli was, de componist wiens sonates en concerti doorheen Europa zo invloedrijk waren. Net zoals Corelli’s sonates, bestaan ook die van Couperin uit contrasterende secties die zonder onderbreking achter elkaar gespeeld worden. Zo wisselen deze werken polyfone, fugatische secties af met langzame arioso-achtige passages en lichtvoetige dansritmes, in deze nieuwe opname door het Franse ensemble Les Dominos.
Couperin voorzag zijn sonates van beschrijvende titels. Die titels slaan soms letterlijk op de inhoud van de muziek maar soms ook gewoon op de algemene sfeer die de muziek oproept. Enerzijds is er bijvoorbeeld de sonate ‘La Steinquerque’, die genoemd is naar de slag bij Steenkerke die de hertog van Luxemburg voor Frankrijk won in de negenjarige oorlog. Couperin imiteert oorlogsgeluiden (‘Gayement, bruits de Geurre’ staat er in de partituur) in de stijl van renaissance ‘Alle Battaglia’ stukken. Anderzijds hoort men niet echt oriëntaalse geluiden in ‘La Sultane’, maar evoceert de sonate een sfeer van plechtstatig ontzag voor een machtige wereldse vorst.
De bezetting, die maximaal uit twee traverso’s, twee violen, twee basviolen, klavecimbel en theorbe bestaat, is uitgebreid genoeg om deze sonates de nodige grandeur te verlenen maar kleinschalig genoeg om de intimiteit van kamermuziek te bewaren. De zachte sonoriteit van het ensemble werkt op vele plekken uitstekend, zoals in de plechtige maar ingehouden introductie van ‘La Sultane’ of in de vele intieme ‘Airs Tendrement’ van de sonates. De bezetting wordt trouwens van sonate tot sonates gevarieerd. De ‘L’Astrée’ sonate is vernoemd naar de gelijknamige roman (en de tragedie die erop gebaseerd is) rond de lotgevallen van een herder en herderinnetje in het rustieke oude Frankrijk. Om die pastorale sfeer op te roepen, maakt de sonate uitsluitend van traverso’s en niet van violen gebruik. Couperin schrijft hier een van zijn meest inventieve sonates, met onvoorspelbare harmonische wendingen en snelle tempowissels.
De fugatische secties, zoals die terug te vinden zijn in sonates als ‘La Pucelle’, maken een heldere indruk, met verschillende stemmen die duidelijk apart te volgen zijn en een gezonde ritmische ‘drive’, zeker vanuit de continuo-instrumenten. Enkele passages grijpen bewust terug naar het dramatische aspect van barokke opera, zoals de langzame delen uit de sonate ‘La Superbe’ en ‘L’Astrée’, met hun theatrale, klagende melodievoering.
Couperins sonates zitten compositorisch sterk in elkaar en staan wat stijl betreft veraf van de eenvoudige dansmuziek die doorgaans aan het Franse hof uitgevoerd werd. De fijne, vaak erg complexe polyfonie van deze muziek doet denken aan een oudere generatie componisten, terwijl Couperins galante melodieën een stijlvolle, toegankelijke uitvoering meekrijgen van Les Dominos. Het resulteert in een opname van muziek die zowel bij een oppervlakkige als bij een meer aandachtige beluistering, aantrekkelijk klinkt en boeiend blijft.