Bij beat- of punkpoëzie en New York wordt al snel aan peetvader William S. Burroughs gedacht. Er zijn echter nog gelijkgezinden, zoals de in Polen geboren Amerikaan Copernicus die eveneens woord, muziek en waanzin bij elkaar brengt. Eigen aan deze poëet, die in de jaren 80 berucht was in de ondergrondse scene,was het element improvisatie. Door een berg muzikanten die meestal nog nooit samen gespeeld hadden, samen te brengen in de studio of op een podium om ze ellenlange stukken te laten jammen en er zelf een waterval aan woorden, kreten en frasen over te verzinnen, zocht Copernicus naar unieke momenten, kruispunten van emoties. Een deel van die livesessies zijn samengebracht op ‘Deeper’, een zeldzame plaat die in 2012 even terug afgestoft wordt.
Copernicus geeft prikkels, impressies die door de eigen fantasie van de luisteraar verder moeten aangevuld worden. Om zijn narratieve passages – die vaak wat weg hebben van de demonische uitlatingen van de oude Nick Cave – extra kracht bij te zetten, heeft de New Yorker een heus avant- gardistisch leger aan muzikanten opgetrommeld die zowel conventionele instrumenten als minder voor de hand liggende percussiestukken meeslepen.
Dat leidt tot iets wat in elf nummers varieert van kakofonie tot intense, experimentele wavepoëzie. ‘Son of a Bitch from the North’ bulkt van de dreigende elementen. Gierende gitaarklanken, woest rollende funkbaslijnen, de onheilspellend toefluisterende stem van de frontman, die soms in smekende Spaanse kreten overschakelt (“woehoehoe, hahahaa … evil gringo!”): het geeft dit nummer een akelige, filmische uitstraling. De titel ‘Son of a Bitch from the North’ wordt wel tien keer na elkaar in het gezicht van de luisteraar gespuwd, terwijl even later het subject beangstigend wordt afgeschilderd als een seriemoordenaar. De techniek van herhaling en expressieve bekrachtiging past de doempoëet trouwens wel vaker toe.
Jazzy gekronkel en achtergrondkreten (zelfs heuse hulpsmeekbeden) zorgen voor een broeierige ondergrond vol beweging, terwijl de vijftiger gruwt en grolt en met fatalistische boodschappen zijn aanhoorders op de knieën dwingt. Die instrumentale en vocale voedingsbodem blijkt niet enkel essentieel in deze expressieve live-improvisaties. Ze zijn ook muzikaal best indrukwekkend. Melancholische Ierse vedelklanken sieren ‘Disco Days Are Over’ en contrasteren sterk met uithalen als Strength is power and power is good, inclusief bijgevoegde geforceerde lach. Pianotoetsen, klarinetstoten, vrouwelijke zang en akoestische gitaar lijken even later een improvisatiespelletje te spelen dat instort wanneer Copernicus “watch out, the police are coming” in de groep gooit. Het kan nog grimmiger: samples van slavenkoren en dramatische strijkers bezwaren een apocalyptisch ‘Once, Once, Once Again’ dat bulkt van de dramatiek.
Het grote minpunt van ‘Deeper’: het betreft hier geen integrale liveprestatie, maar een geheel van flarden, krachtige podiummomenten en composities die zelfs halfweg uitfaden of afgebroken werden om allicht enkel de meest krachtige essentie van langdurige jams over te houden. Het verklaart niet enkel de meer dan 35 gastmuzikanten, maar ook de sterk verschillende geluids- en productiekwaliteit van de nummers. Het spreekt voor zich dat elke track een indrukwekkende kracht bevat, maar de honger naar echt een volledige livesessie is toch groot.